1. Zet de functiekeuzeknop in de stand A (Diafragmavoorkeuze).
2. Selecteer de gewenste instelling door de voorste keuzeknop te draaien.
Kleinere F-waarde: Het onderwerp is scherpgesteld, maar voorwerpen voor en
achter het onderwerp zijn wazig.
Grotere F-waarde: Het onderwerp en de voor- en achtergrond zijn allemaal
scherpgesteld.
3. Stel scherp en fotografeer het onderwerp.
De sluitertijd wordt automatisch aangepast om een juiste belichting te verkrijgen.
Opmerking
Als na het instellen geen juiste belichting kan worden verkregen, knippert de sluitertijd op
het opnamescherm. U kunt zo wel een opname maken, maar u kunt beter een andere
instelling kiezen.
De helderheid van het beeld op het scherm kan verschillen van die van het beeld dat in
werkelijkheid wordt opgenomen.
Hint
Kleinere F-waarde (het diafragma wordt groter) verkleint het bereik waarin alles
scherpgesteld is. Dit maakt het mogelijk om scherp te stellen op het onderwerp en
voorwerpen voor en achter het onderwerp onscherp te maken (de scherptediepte wordt
kleiner). Grotere F-waarde (het diafragma wordt kleiner) vergroot het bereik waarin alles
scherpgesteld is. Dit maakt het mogelijk om de diepte van de omgeving op te nemen (de
scherptediepte wordt groter).
[41] Hoe te gebruiken
Handm. belichting
U kunt een opname met de gewenste belichtingsinstelling maken door wijziging van zowel
de sluitertijd als het diafragma.De sluitertijd en de diafragmawaarde kunnen worden
veranderd tijdens het opnemen van bewegende beelden.
1. Zet de functiekeuzeknop in de stand M (Handm. belichting).
2. Selecteer de gewenste diafragmawaarde door de voorste keuzeknop te draaien.
Selecteer de gewenste sluitertijd door de achterste keuzeknop te draaien.
Als [ISO] is ingesteld op iets anders dan [ISO AUTO], gebruikt u MM (gemeten
handmatig) om de belichtingswaarde te controleren.
Naar +: Beelden worden helderder.
Opnemen
Een opnamefunctie selecteren