e)
Diodetest
Voor deze meting handelt u als volgt:
-
Controleer de meetsnoeren op doorgang, verbind hiertoe beide meetpunten met
elkaar. Nu moet zich een waarde van ca. 0 instellen.
Verbind nu de twee meetpunten met het te meten object (diode). Als u een diode
-
in de doorlaatrichting controleert (rode meetsnoer aan anode = diodekant zonder
ringmarkering), meet u een spanning vanaf ca. 0,6 V (siliciumdiode), mits het dio-
detraject niet defect is. Meet u daarentegen in de blokkeerrichting (rode meet-
snoer aan de kathode = diodekant met ringmarkering) verschijnt op het display
"OL". Wordt daarentegen een "spanningswaarde" aangeduid, dan heeft u of het
meetobject verkeert aangesloten of het is defect.
f)
Capaciteitsmeting
Let op!
Overschrijd in geen geval de max. toelaatbare ingangsgroottes. Ont-
laadt elke condensator voordat u deze met de meter verbindt. Bij het
kortsluiten van condensatoren kunnen energierijke ontladingen
plaatsvinden. Raak geen schakelingen of schakelonderdelen aan als u
hogere spanningen dan 25 V ACrms of 35 V DC daarin meet. Voer
geen metingen aan condensatoren uit die ingebouwd zijn in schake-
lingen / schakelonderdelen.
Voor het meten van de capaciteit van condensatoren handelt u als volgt:
Let op!
De meter heeft ongeveer 2-3 seconden nodig om de weergave te stabiliseren
Verbindt het zwarte meetsnoer met de COM-bus (7) en
-
het rode meetsnoer met de VΩ-bus (6) tot deze vlak op
de meter liggen.
Zet de draaischakelaar (5) op positie Ω
-
Druk twee keer op de toets "SELECT" om over te
-
schakelen naar het diodetestbereik. Op het display ver-
schijnt
.
Zet de draaischakelaar (5) op positie
-
-
Metingen kunnen alleen op de aansluitbussen (6) = +
en (7) = - uitgevoerd worden. Let er bij enkelpolige
condensatoren op de juiste polariteit ("+" en "-").
-
Voor een makkelijke bediening kan de meegeleverde
multistekker gebruikt worden.
.
12