452234.69.20 · 09/2011 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP S 20 IH
7 Montage
7.5
Elektrische aansluiting
7.5.1 Algemeen
Bij de inbedrijfstelling dienen zowel de nationale alsook de betreffende VDE-veilig-
heidsvoorschriften, in het bijzonder VDE 0100 en de technische aansluitvoorwaarden
van het energiebedrijf en de netbeheerders te worden nageleefd.
Ter waarborging van de vorstbeveiligingsfunctie van de warmtepomp mag de warmte-
pompmanager niet uitgeschakeld worden, en moet er stroming door de warmtepomp
plaatsvinden.
De schakelcontacten van de uitgangsrelais zijn ontstoord. Daarom is er afhankelijk van
de interne weerstand van een meetinstrument, ook wanneer de contacten niet gesloten
zijn, een spanning meetbaar die echter lager is dan de netspanning.
Op de regelaarklemmen N1-J1 tot N1-J11; N1-J24 en de klemmenstrook X2; X3 is
lage spanning aanwezig. Wanneer er door bedradingsfouten aan deze klemmen net-
spanning aangelegd wordt, vernietigt dit de warmtepompmanager.
7.5.2 Elektrische aansluitwerkzaamheden
1. De 4-aderige kabel voor het vermogensdeel van de warmtepomp wordt van de
stroommeter van de warmtepomp via de EVB-veiligheidsschakelaar (indien vereist)
in de warmtepomp geleid (voedingsspanning zie handleiding warmtepomp).
Aansluiting van de voedingskabel op het schakelpaneel van de warmtepomp via de
klemmen X1: L1/L2/L3/PE.
ACHTUNG
OPGELET!
Bij aansluiting van de voedingskabels op een rechts draaiveld letten (bij een verkeerd
draaiveld levert de warmtepomp geen vermogen, is de pomp erg luid en kan het tot
schade aan de compressor komen).
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet worden voorzien van een alpolige
afschakeling met ten minste 3 mm contactopeningsafstand (bijv. een veiligheidsscha-
kelaar van het energiebedrijf) en een alpolige vermogensschakelaar met één uitschake-
ling voor alle buitenkabels (uitschakelstroom en karakteristiek volgens toestelinforma-
tie).
2. De 3-aderige kabel voor de warmtepompmanager (verwarmingsregelaar N1)
wordt in de warmtepomp geleid. Aansluiting van de stuurleiding aan het schakel-
paneel van de warmpomp via de klemmen X1: L/N/PE.
De kabel (L/N/PE~230V, 50Hz) voor de WPM moet onder permanente spanning
zijn en moet om deze reden voor de EVB-veiligheidsschakelaar afgetakt resp. op
de huishoudingsstroom aangesloten worden, omdat anders gedurende de ener-
giebedrijfsblokkering belangrijke beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3. De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met hoofdcontacten en een hulpcontact moet
op de capaciteit van de warmtepomp passen en door de klant geïnstalleerd wor-
den.
Het NO-contact van de EVB-veiligheidsschakelaar wordt van de klemmenstrook
G/24 V AC naar de inplugstekker J5/ID3 doorgelust. LET OP! Lage spanning!
4. De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet voor mono-energeti-
sche installaties (2e WB) bij de capaciteit van het verwarmingselement passen en
ter plaatse geënstalleerd worden. De besturing (230VAC) vindt plaats vanuit de
warmtepompmanager via de klemmen N en N1-J13/N04
5. De contactor (K21) voor de flensverwarming (E9) in de waterverwarmer moet bij
de capaciteit van de radiator passen en ter plaatse geïnstalleerd worden. De be-
sturing (230VAC) vindt plaats vanuit de warmtepompmanager via de klemmen N
en N1-J16/NO 10.
6. De contactoren uit punten 3;4;5 worden in die stroomdistributie geïntegreerd. De
voedingskabels voor de radiatoren moeten volgens DIN VDE 0100 gedimensio-
neerd zijn en beveiligd worden.
7. Alle geïnstalleerde leidingen moeten als duurzaam en stevige bedrading uitge-
voerd zijn.
14