452237.69.05 · 03/2013 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
WWP S 26 ID - WWP S 35 ID
7 Montage
Op de regelaarklemmen N1-J1 tot N1-J11; N1-J19 tot N1-J20; N1-J23 tot N1-J26 en
de klemmenstrook X3 is lage spanning aanwezig. Wanneer er door bedradingsfouten
aan deze klemmen netspanning aangelegd wordt, vernietigt dit de warmtepompmana-
ger.
OPMERKING
Bij de aansluitingswerkzaamheden van de schakelkast moet erop gelet worden dat de
voedingskabels en de signaalleidingen gescheiden van elkaar in de schakelkast geleid
worden. Hiervoor moeten de speciaal aangebrachte schakelkastinvoeren gebruikt
worden (zie Afb. 7.3 op pag. 15).
Ook bij de bedradingswerkzaamheden in de schakelkast moeten altijd de last- en
signaalleidingen gescheiden van elkaar geplaatst worden.
Afb. 7.3:Kabelinvoer schakelkast
7.5.2 Elektrische aansluitwerkzaamheden
1. De 4-aderige elektrische kabel voor het vermogensdeel van de warmtepomp wordt
van de stroommeter van de warmtepomp via de EVB-veiligheidsschakelaar (indien
vereist) in de warmtepomp geleid (voedingsspanning zie handleiding warmte-
pomp).
Aansluiting van de voedingskabel op het schakelpaneel van de warmtepomp via de
klemmen X1: L1/L2/L3/PE.
OPGELET!
ACHTUNG
Let op het rechtsdraaiende veld: Bij een verkeerde bedrading wordt het opstarten van
de warmtepomp verhinderd. Een desbetreffende aanwijzing wordt in de
warmtepompmanager weergegeven (bedrading aanpassen).
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet worden voorzien van een alpolige
afschakeling met ten minste 3 mm contactopeningsafstand (bijv. EVB-veiligheidsscha-
kelaar, contactor) en een alpolige vermogensschakelaar met één uitschakeling voor alle
buitenkabels (uitschakelstroom en karakteristiek volgens toestelinformatie).
2. De 3-aderige elektrische kabel voor de warmtepompmanager (verwarmingsrege-
laar N1) wordt in de warmtepomp geleid. Aansluiting van de stuurleiding aan het
schakelpaneel van de warmtepomp via de klemmen X2: L/N/PE.
De kabel (L/N/PE~230 V, 50 Hz) voor de WPM moet onder permanente spanning
zijn en moet om deze reden voor de EVB-veiligheidsschakelaar afgetakt resp. op
de huishoudingsstroom aangesloten worden, omdat anders gedurende de ener-
giebedrijfsblokkering belangrijke beveiligingsfuncties buiten werking zijn.
3. De EVB-veiligheidsschakelaar (K22) met hoofdcontacten en een hulpcontact moet
op de capaciteit van de warmtepomp passen en door de klant geïnstalleerd wor-
den.
Het NO-contact van de EVB-veiligheidsschakelaar wordt van de klemmenstrook
X3/G naar de inplugstekker X3/ID3 doorgelust. LET OP! Lage spanning!
4. De contactor (K20) voor de dompelweerstand (E10) moet voor mono-energeti-
sche installaties (2e WB) bij de capaciteit van het verwarmingselement passen en
ter plaatse geënstalleerd worden. De besturing (230 V AC) vindt plaats vanuit de
warmtepompmanager via de klemmen X2/N en X2/K20
15