╔════════════════╗
║ PROGRAM NO: 21 ╠════╣ ALARMCONTACTS ║
╚════════════════╝
Hieronder is de werking beschreven van de verschillende instelmogelijkheden voor de alarmingangen ofwel externe
alarmkontakten. Zie voor het kontroleren en het wijzigen hiervan blz. 7.1.
Voor elke alarmingang afzonderlijk kan gekozen worden uit:
┌────────────────┐
│ CONTACT 1: NO
└────────────────┘
extern (potentiaalvrij!) alarmkontakt.
┌────────────────┐
│ CONTACT 1: NC
└────────────────┘
het kontakt.
Voor alle alarmingangen tegelijk kan gekozen worden uit:
┌────────────────┐
│ MEMORY
OFF
└────────────────┘
uitgangspositie terug, d.w.z. het alarmlampje van de bijbehorende ingang gaat uit en de eventuele melding via telefoon of
alarmbel wordt direkt afgebroken.
┌────────────────┐
│ MEMORY
ON
└────────────────┘
vast en maakt de melding af alsof het alarm nog steeds aanwezig is. Wanneer hierna hetzelfde alarm nogmaals
kortstondig optreedt dan wordt dit weer opnieuw gemeld, dus ook wanneer het alarmlampje nog steeds brandt. De
alarmlampjes kunnen alleen gereset worden door, wanneer het alarm verdwenen is, op de resettoets te drukken.
Dit programma kan ook gebruikt worden om de OCTALARM-2 te aktiveren via externe druktoetsen (bijv. voor het
oproepen van de drager van een semafoon).
╔════════════════╗
╚════════════════╝
│
(NORMALY OPEN) De bijbehorende alarmingang wordt geaktiveerd door het sluiten van een
│
(NORMALY CLOSED) De bijbehorende alarmingang wordt geaktiveerd door het openen van
│
Wanneer een alarm opgetreden is en na korte tijd verdwijnt dan komt het apparaat weer in de
│
Bij een kortstondig opgetreden alarm (langer dan 1 seconde) houdt het apparaat de signalering
7.3