KEWTECH KT700 – GEAVANCEERDE KABELZOEKER
3.1.4
Lijn onderbrekingen lokaliseren met twee zenders
Bij het lokaliseren van een lijnonderbreking gebruikmakend van één zender voor de voeding van één
geleider uiteinde, is het mogelijk dat de plaats van onderbrekingen niet nauwkeurig kan worden
bepaald in geval van slechte omstandigheden ten gevolge van een veldstoring. De hierboven
beschreven nadelen kunnen gemakkelijk worden vermeden wanneer men twee zenders gebruikt
(één aan elk uiteinde) voor lijnonderbreking-detectie. In dit geval worden de zenders elk op een
andere lijncode ingesteld, b.v. zender één op code F en de andere op code C. (Een tweede zender
met een andere lijncode is niet bij de levering inbegrepen en moet dus apart worden besteld).
Randvoorwaarden:
•
Het stroomcircuit mag niet onder spanning
staan.
•
Alle leidingen die niet worden gebruikt,
moeten worden verbonden met de
hulpaarding, zoals getoond in Figuur 3-1-4.
•
Sluit beide zenders aan zoals getoond in Fig.
3-1-4
•
Ga te werk zoals beschreven in het
toepassingsvoorbeeld
1.
Er moet voor een volledige aarding worden gezorgd.
2.
De overgangsweerstand van een lijnonderbreking moet hoger zijn dan
100kOhm
3.
De aarding die op de zender wordt aangesloten kan een hulpaarding zijn,
de aarding van een geaard stopcontact of een waterleiding die naar
behoren is geaard.
4.
Bij het opsporen van lijnonderbrekingen in meeraderige kabels moet er
rekening mee worden gehouden dat alle resterende geleiders in de
afgeschermde kabel of geleider volgens de voorschriften moeten worden
geaard. Dit is vereist om kruiskoppeling van de gevoede signalen te
vermijden (door een capacitief effect naar de bronklemmen). De
traceerdiepte voor de afgeschermde kabels en geleiders is verschillend,
omdat de afzonderlijke geleiders in de afgeschermde kabels op zichzelf
zijn gedraaid
Als de zenders volgens figuur 3-1-4 zijn
aangesloten, geeft de ontvanger links
van de lijnonderbreking C aan. Als de
ontvanger voorbij de onderbrekings-
positie naar rechts gaat, geeft hij F aan.
Als u zich direct boven de onderbreking
bevindt, wordt geen lijncode
weergegeven, vanwege de overlapping
van beide zender signalen.
1. Stel het
zendvermogen van
de zender in om het
aan te passen aan
verschillende
detectiestralen.
2. De positie van het
doel kan nauwkeurig
worden bepaald door
de handmatige
modus van de
ontvanger in te
stellen en de juiste
gevoeligheid te
kiezen.
3.1.5 Foutdetectie bij elektrische vloerverwarming
Randvoorwaarden:
Het stroomcircuit mag niet onder spanning staan
•
•
Alle leidingen die niet worden gebruikt moeten worden verbonden met de hulpaarding,
zoals getoond in Figuur3-1-5a
•
Sluit beide zenders aan zoals getoond in Figuur
3-1-5b
•
Ga te werk zoals beschreven in het
toepassingsvoorbeeld
HANDLEIDING
1. Als er zich een
afschermingsmat zich boven
de verwarmingsdraden
bevindt, mag er geen
aardverbinding zijn. Indien
nodig, scheidt u de
afscherming van de
aardverbinding
2. Er moet voor een
volledige aarding worden
gezorgd en er moet een
aanzienlijke afstand zijn
tussen de aardklem van de
zender en de doelleiding. Als
deze afstand te klein is,
kunnen het signaal en de
leiding niet nauwkeurig
worden gelokaliseerd