452163.69.13 · 05/2012 · Rei
Montage- en bedieningsrichtlijnen
WWP L 6 AD
7 Inbedrijfstelling
Het overstroomventiel moet zo ver worden geopend dat bij de actuele warmtebrontem-
peratuur het in de onderstaande tabel aangegeven maximale temperatuurverschil tus-
sen verwarmingsvertrek en -terugloop ontstaat. Het temperatuurverschil moet zo dicht
mogelijk bij de warmtepomp worden gemeten. Bij mono-energetische installaties moet
het verwarmingselement tijdens de inbedrijfstelling gedeactiveerd worden.
Warmtebron-
temperatuur
van
tot
-20 °C
-15 °C
-14 °C
-10 °C
-9 °C
-5 °C
-4 °C
0 °C
1 °C
5 °C
6 °C
10 °C
11 °C
15 °C
16 °C
20 °C
21 °C
25 °C
26 °C
30 °C
31 °C
35 °C
Bij een verwarmingswatertemperatuur van minder dan 7 °C is inbedrijfstelling niet mo-
gelijk. Het water in het buffervat moet met de 2e warmtebron tot minstens 18 °C ver-
warmd worden.
Vervolgens moet het volgende verloop worden gerespecteerd om de inbedrijfstelling
storingsvrij te realiseren:
1. alle verbruikerkringen moeten worden gesloten.
2. Het waterdebiet van de warmtepomp moet gegarandeerd zijn.
3. Kies de bedrijfsmodus "Automatisch" op de manager.
4. In het menu "Speciale functies" moet het programma "Inbedrijfstelling" worden ge-
start.
5. Wacht tot er een teruglooptemperatuur van minimaal 25 °C bereikt is.
6. Vervolgens worden de afsluitventielen van de verwarmingskringen achtereenvol-
gens weer langzaam geopend en wel dusdanig dat het debiet verwarmingswater
door langzaam openen van de betreffende verwarmingskring constant verhoogd
wordt. De verwarmingswatertemperatuur in het buffervat mag daarbij niet onder
de 20 °C zakken, om ontdooien van de warmtepomp te allen tijde mogelijk te ma-
ken.
7. Wanneer alle verwarmingskringen volledig zijn geopend en een teruglooptempera-
tuur van minstens 18°C aangehouden wordt, is de inbedrijfstelling voltooid.
OPGELET!
Een werking van de warmtepomp met laag systeemtemperatuur kan tot een volledige
storing van de warmtepomp leiden. Na een langere stroomuitval is de boven genoemde
handelswijze voor de inbedrijfstelling toe te passen.
max. temperatuurverschil
tussen vertrek en terugloop
verwarming
4 K
5 K
6 K
7 K
8 K
9 K
10 K
11 K
12 K
13 K
14 K
15