Montage- en bedieningsrichtlijnen
WWP L 35 AR
7 Montage
Vorstbeveiliging
Warmtepompen die aan vorst blootstaan, dienen met de hand te worden geleegd (zie
afbeelding). Indien de warmtepompmanager en de verwarmings-circulatiepomp be-
drijfsklaar zijn, werkt de vorstbeveiliging van de warmtepompmanager. Bij buiten-
bedrijfstelling van de warmtepomp of bij stroomuitval moet de installatie worden ge-
leegd. Bij warmtepompsystemen waarbij stroomuitval niet herkend kan worden
(vakantiehuis), moet de verwarmingskring met een geschikte vorstbeveiliging worden
gebruikt.
7.3
Elektrische aansluiting
De vermogensaansluiting van de warmtepomp wordt via een conventionele 4-aderige
kabel aangesloten.
De kabel moet ter plekke beschikbaar worden gesteld en de draaddoorsnede moet
conform de vermogenopname van de warmtepomp (zie bijvoegsel toestelinformatie)
evenals de betreffende VDE- (EN-) en VNB-voorschriften worden gekozen.
De spanningsvoorziening voor de warmtepomp moet worden voorzien van een alpolige
afschakeling met ten minste 3 mm contactopeningsafstand (bv. een hoofdschakelaar
van de elektriciteitsmaatschappij) en een 3-polige vermogensschakelaar met één uit-
schakeling voor alle buitenkabels (uitschakelstroom volgens toestelinformatie). Bij het
aansluiten moet het rechtsdraaiende veld van de lastvoeding gegarandeerd worden.
Fasenvolgorde: L1, L2, L3.
OPGELET!
Let op het rechtsdraaiende veld: Bij een verkeerde bedrading wordt het opstarten van
de warmtepomp verhinderd. Een desbetreffende aanwijzing wordt in de
warmtepompmanager weergegeven (bedrading aanpassen).
De stuurspanning wordt via de warmtepompmanager gevoed.
De stroomvoorziening van de warmtepompmanager met 230 V AC-50 Hz, vindt plaats
volgens zijn eigen gebruiksaanwijzing (zekering 16 A).
De stuurlijnen (niet bij de levering inbegrepen) hebben aan beide zijden rechthoekige
steekcontacten. Aan het ene einde wordt de stuurlijn met de warmtepompmanager en
aan het andere einde met het schakelkastje in de warmtepomp verbonden. De steek-
aansluitingen op de warmtepomp bevinden zich aan de onderzijde van het schakel-
kastje.
Als stuurlijn worden twee gescheiden leidingen gebruikt. De ene leiding is voor de 230
V stuurspanning en de andere voor het signaal resp. extra lage spanning bestemd.
Nadere aanwijzingen vindt u in de gebruiksaanwijzing van de warmtepompmanager.
Voor detailinformatie zie bijvoegsel Elektrische schema's.
16
452163.69.06 · 02/2011 · Rei