1.
Druk op de toets
om het menu te openen.
2.
Blader naar het menu BATT met behulp van de pijltjes
3.
Druk op de toets
om het menu BATT te openen.
4.
Selecteer het batterijtype ALK met behulp van de pijltjes
5.
Druk op de toets
om het submenu ECO te openen.
6.
Selecteer ECO met behulp van de pijltjes
7.
Druk driemaal op de toets
om uw selectie te bevestigen en terug te keren naar
het hoofdmenu.
Pijpleidingen en kabels opsporen
Voor gedetailleerde beschrijvingen over het
gebruik van de kabelzoeker en zender, en
voor gedetailleerde lokalisatietechnieken,
zie de bedieningshandleiding.
De RD5100H
O+-kabelzoeker is ontwikkeld
2
voor gebruik met het 'blad' van de
kabelzoeker haaks op het pad van de kabel
of leiding die gelokaliseerd wordt.
Een zelftest uitvoeren
We raden aan ten minste iedere week,
of voor ieder gebruik, een zelftest uit te
voeren. Omdat de zelftest de integriteit van het lokalisatiecircuit test, is het belangrijk
dat deze uitgevoerd worden buiten bereik van grotere metalen objecten als voertuigen,
of sterke elektrische signalen. Een zelftest uitvoeren:
1.
Druk op de toets
om het menu te openen.
2.
Blader naar het menu INFO met behulp van de pijltjes
3.
Druk op de toets
om het menu INFO te openen.
4.
Selecteer TEST met behulp van de pijltjes
5.
Druk op de toets
om JA te selecteren
6.
Druk op de toets
om de zelftest te starten.
7.
Als de zelftest voltooid is, wordt het resultaat (PASS of FAIL) weergegeven.
8.
Start de kabelzoeker weer met de toets
Lokaliseren met actieve frequenties
Actieve frequenties worden toegepast op de doelleiding of -kabel met behulp van de
zender, en bieden de meest effectieve manier voor het traceren van ondergrondse
leidingen of kabels.
of
.
of
.
of
.
of
.
of
.
.
52
Over het algemeen is het beter een lage frequentie te gebruiken bij een grotere, laag
impedantieleiding, en over te stappen naar een hogere frequentie bij kleinere, hoog
impedantieleidingen.
U moet altijd de laagste voedingsinstelling die nodig is voor het traceren van de
doelleiding gebruiken om het risico op valse paden te minimaliseren.
De zender kan door middel van drie verschillende methodes een signaal aanbrengen:
Directe verbinding
In een directe verbinding kunt u de zender direct verbinden met de pijpleiding of kabel
die u wilt zoeken met behulp van de rode meegeleverde Direct Connect-aansluiting.
De zwarte aansluiting wordt meestal op de aarding aangesloten met behulp van de
meegeleverde aardpen.
De zender brengt dan een discreet signaal op de lijn aan, dat u kunt traceren met de
kabelzoeker. Deze methode biedt het beste signaal op een individuele lijn en maakt het
gebruik van lagere frequenties mogelijk, die op langere afstanden getraceerd kunnen
worden.
WAARSCHUWING: Een directe verbinding met geleiders die onder stroom staan, is
POTENTIEEL DODELIJK. Directe verbindingen met geleiders die onder spanning staan
mogen alleen gemaakt worden door gekwalificeerd personeel met behulp van de juiste
producten die geschikt zijn voor verbinding met lijnen die onder spanning staan.
Inductie
De zender wordt op de grond boven of in de buurt van het onderzoeksgebied
geplaatst. U selecteert de juiste frequentie. De zender induceert dan het signaal zonder
onderscheid naar elke metalen geleider in de buurt. In inductiemodus wordt over het
algemeen aangeraden hogere frequenties te gebruiken, omdat deze eenvoudiger
geïnduceerd worden op geleiders in de buurt.
Zendtang
Er kan een optionele signaaltang rond een geïsoleerde leiding onder stroom tot 215
mm (8,5") in diameter geplaatst worden om het zendersignaal over te zetten naar de
leiding. Deze methode van het toepassen van het zendersignaal is vooral handig bij
geïsoleerde draden die onder stroom staan, dan hoeft de stroomtoevoer op de kabel
ook niet afgesloten te worden.
WAARSCHUWING: Plaats geen tangen rond niet geïsoleerde geleiders die onder
spanning staan.
WAARSCHUWING: Voor het plaatsen of verwijderen van een zendtang rond een
stroomkabel, moet u altijd controleren of de zendtang is aangesloten op de zender.
53