Omgaan met de printer
Het bedieningspaneel gebruiken
Onderdeel
1
Display
2
Startscherm (knop)
3
Aan/uit
4
Numeriek toetsenblok
5
Pauzeknop
6
Start
7
Knop Alles wissen/Opnieuw
instellen
8
Knop Stoppen of Annuleren
9
Backspaceknop
10
indicatielampje
11
Volumeknoppen
12
Luidsprekerpoort
Voor
•
Hiermee bekijkt u berichten en de supply-status van de printer.
•
De printer configureren en bedienen.
Naar het startscherm gaan.
De printer in- of uitschakelen.
Opmerking: Om de printer uit te schakelen, houdt u de aan/uit-knop gedurende
vijf seconden ingedrukt.
Hiermee voert u getallen of symbolen in een invoerveld in.
Hiermee voegt u een kiesonderbreking in bij een faxnummer.
Een taak starten afhankelijk van de geselecteerde modus.
Hiermee stelt u de instelling van een functie, zoals kopiëren, faxen of scannen op
de fabriekswaarden in.
Stop de huidige afdruktaak.
Hiermee verplaatst u de cursor terug en verwijdert u een teken in een invoerveld.
De status van de printer controleren.
Luidsprekervolume aanpassen.
Een luidspreker bevestigen.
14