2. Druk op
3. Selecteer het gewenste kenmerk en selecteer vervolgens Aan (voor vet, cursief en
onderstreept). Kies voor verbreed een percentage lager dan 100 en voor versmald een
percentage hoger dan 100.
4. Druk op
5. Typ de tekst die van het attribuut moet worden voorzien.
6. Wilt u verder typen zonder het kenmerk, drukt u nogmaals op
kenmerk uit. Voor verbrede of versmalde tekst verandert u het percentage in 100% om terug
te keren naar normaal.
Als u het attribuut toepast op tekst die u typt, blijft het attribuut geactiveerd tot u het uitschakelt of tot u
naar een ander gebied gaat.
Bestaande tekst
Ga als volgt te werk om een attribuut toe te passen op eerder ingevoerde tekst:
1. Selecteer de tekst waarop u het kenmerk wilt
toepassen.
Houd
pijltoetsen verplaatst over de tekens waaraan u
het attribuut wilt toewijzen.
Opmerking: Het markeren werkt per regel. U kunt
2. Druk op
3. Selecteer het gewenste attribuut en selecteer vervolgens Aan (vetgedrukt, cursief en
onderstreept) of het percentage verbrede of versmalde tekst.
4. Druk op
Alle gemarkeerde tekst wordt met het attribuut weergegeven.
Als u de markering van de tekst wilt verwijderen, drukt u op een van de navigatietoetsen.
Ga als volgt te werk als een attribuut wilt verwijderen dat eerder op tekst is toegepast:
Herhaal de stappen voor het toepassen van het attribuut, maar selecteer nu Uit.
Superscript en subscript
Door superscript wordt een teken enigszins hoger en door subscript wordt een teken enigszins lager
geplaatst dan de lijn van de tekst. Tevens wordt het super- of subscript-teken enigszins kleiner
weergegeven dan de rest van de tekst. De functies Superscript en Subscript bevinden zich op het
toetsenblok. Wanneer u op een van de toetsen drukt, wordt de opmaak toegepast op het volgende
M410 Gebruikershandleiding
.
.
ingedrukt terwijl u de cursor met de
niet meer dan één regel tegelijk
markeren.
.
.
Labels op de printer bewerken
Tekst opmaken
en schakelt u het
37