4.7
Speciale omstandigheden
4.7.1 Kleine motor of geringe belasting
De minimum laststroom voor de softstarter is 10% van
de opgegeven stroom van de softstarter. Met uitzonde-
ring van de MSE-017 waarvoor de minimum stroom
2A is. Bijvoorbeeld MSE-210, opgegeven stroom =
210 A. De minimum stroom is dus 21 A. Neemt u er
a.u.b. nota van dat dit de "minimum laststroom" is en
niet de minimum opgegeven stroom voor de motor.
4.7.2 Omgevingstemperatuur onder de 0°C
Voor omgevingstemperaturen onder de 0°C bijv. moet
een elektrische verwarming in de kast worden geïnstal-
leerd. De softstarter kan ook op een andere plaats
worden aangebracht, daar de afstand tussen de motor
en de softstarter niet van cruciaal belang is.
4.7.3 Cos phi-compensatiecondensatoren
Als er een cos phi-compensatiecondensatoren gebruikt
worden, moet deze aangesloten worden aan de ingang
van de softstarter, en niet tussen de motor en de soft-
starter.
4.7.4 Ompoolschakelaar en motor met twee
toerentallen
Het schakelapparaat moet tussen de uitgang van de
softstarter en de motor aangesloten worden.
4.7.5 Afgeschermde motorkabel
Het is niet noodzakelijk om afgeschermde kabels
samen met softstarters te gebruiken. Dit komt door de
lage stralingsemissies.
LET OP! De softstarter moet worden bekabeld met
afgeschermde besturingskabels om te voldoen aan de EMC
regelgeving in overeenstemming met § 1.5, pagina 6.
4.7.6 Sleepring-motoren
Sleepringmotoren kunnen niet samen met de soft-
starter worden gebruikt, tenzij de motor opnieuw
gewikkeld wordt (als kooianker-motor).
4.7.7 Pompbesturing met softstarter en
frequentieregelaar tezamen
Het is mogelijk om bijv. in een pompstation met twee
of meer pompen één frequentieregelaar op één pomp
te gebruiken en softstarters op elk van de andere pom-
pen. De doorstroming van de pompen kan worden
gecontroleerd door één gemeenschappelijke
besturingseenheid.
4.7.8 Starten met tegengesteld draaiende
belasting
Het is mogelijk om een motor die reeds draait te
starten, zelfs als de last en de motor de tegengestelde
draairichting heeft zoals bijv. bij in ventilatoren. Afhan-
kelijk van het toerental en de last "de tegengestelde
draairichting" kan de stroom zeer hoog zijn.
20
HET SELECTEREN VAN TOEPASSINGEN EN FUNCTIES
4.7.9 Parallel geschakelde motoren
Bij het starten en laten draaien van parallel geschakelde
motoren moet de totale motorstroom gelijk of lager
zijn dan de aangesloten softstarter. Neemt u er a.u.b.
nota van dat het niet mogelijk is om individuele instel-
lingen voor elke motor te plegen. De aanlooptijd kan
slechts worden ingesteld voor een gemiddelde aanloop-
tijd voor alle aangesloten motoren. Dit houdt in, dat de
starttijd van motor tot motor kan afwijken. Dit geldt
zelfs als de motoren mechanisch verbonden zijn, afhan-
kelijk van de last enz.
4.7.10 Hoe men de warmteafgifte in kasten
moet berekenen
Zie hoofdstuk 12. pagina 74 "Technische Gegevens",
vermogensverlies bij nominaal motorvermogen (W)",
"Energieverbruik controlprint" en "Energieverbruik
ventilator". Neem voor verdere berekeningen a.u.b.
contact op met uw kastenleverancier.
4.7.11 Isolatietest op de motor
Als u de motor met een hoge spanning test, bijv. isola-
tietesten, dan moet de softstarter losgekoppeld worden
van de motor. Dit vanwege het feit dat de thyristoren
ernstig beschadigd zullen raken door de hoge piekspan-
ning.
4.7.12 Gebruik boven 1000 m
Alle toelaatbare vermogens zijn geldig tot 1000 m
boven zeeniveau.
Als een softstarter bijvoorbeeld op 3000 m hoogte is
geplaatst, dan moet de nominale waarde worden bijge-
steld, tenzij de omgevingstemperatuur lager is dan 40
°C wat deze hogere druk compenseert.
Voor informatie over motoren en aandrijvingen op
grotere hoogtes, neem contact op met de leverancier
om het technische informatieblad nr. 151 aan te vra-
gen.
4.7.13 Draairichtingomkeer
Draairichtingsomkeer is altijd mogelijk. Zie Fig. 31,
pagina 34 voor de geadviseerde verbinding van de
omkeer-magneetschakelaar.
Op het moment dat de hoofdspanning wordt inge-
schakeld, wordt de fasevolgorde bewaakt op de con-
trolprint. Deze informatie wordt gebruikt voor het
fase-omkeeralarm (menu 88, zie § 7.22, pagina 56).
Als dit alarm echter niet wordt gebruikt (standaard
fabrieksinstelling), dan kunnen de magneetschakelaars
voor de fase-omkering ook in de ingang van de soft-
starter worden geplaatst.