10. Foutmeldingen/storingen verhelpen
Bij storingen wordt op het display de foutmelding
weergegeven.
Foutmeldingen kunnen optreden als
• de systolische of diastolische druk niet gemeten kan worden
(op het display wordt
• de systolische of diastolische druk buiten het meetbereik valt
(op het display wordt
• de manchet te strak of te los is aangebracht (op het display
wordt
of
weergegeven),
• de oppompdruk hoger is dan 300 mmHg (op het display
wordt
weergegeven),
• het oppompen meer dan 160 seconden duurt (op het display
wordt
weergegeven),
• er sprake is van een storing van het systeem of het apparaat
(op het display wordt
• de batterijen bijna leeg zijn
• de gegevens niet naar de computer konden worden verzon-
den ( op het display wordt
Herhaal in deze gevallen de meting. Let erop dat u tijdens het
meten niet beweegt of praat. Plaats de batterijen indien nodig
opnieuw of vervang ze.
Herhaal in zulke gevallen de meting.
Let erop dat de manchetslang op de juiste wijze is ingestoken
en dat u tijdens de meting niet beweegt of spreekt.
Technisch alarm – beschrijving
Wanneer de gemeten bloeddruk (systolisch of diastolisch)
buiten de in de paragraaf "Technische gegevens" beschreven
of
weergegeven),
of Lo weergegeven),
,
,
of
weergegeven),
,
weergegeven).
grenzen ligt, verschijnt op het display een technisch alarm in
de vorm van de weergave " " of "Lo " . In dat geval moet u een
_
arts raadplegen of controleren of u het apparaat op de juiste
wijze hebt bediend.
De grenswaarden voor het technische alarm zijn in de fabriek
ingesteld en kunnen niet worden aangepast of uitgeschakeld.
In het kader van de norm IEC 60601-1-8 hebben deze alarm-
grenswaarden minder prioriteit.
Het technische alarm blijft niet oneindig zichtbaar en hoeft niet
te worden gereset. Het op het display weergegeven signaal
verdwijnt na ongeveer 8 seconden automatisch.
11. Technische gegevens
Modelnr.
Type
Meetmethode
Meetbereik
Nauwkeurigheid van
de weergave
Meetonzekerheid
16
BM 55
M1002
Oscillometrische, niet-invasieve bloed-
drukmeting op de bovenarm
Manchetdruk 0–300 mmHg,
systolisch 60–260 mmHg,
diastolisch 40–199 mmHg,
polsslag 40–180 slagen/minuut
Systolisch ± 3 mmHg,
diastolisch ± 3 mmHg,
polsslag ± 5% van de weergegeven
waarde
Max. toelaatbare standaardafwijking
conform klinische controle:
systolisch 8 mmHg/
diastolisch 8 mmHg