6• VOORBEREIDING EN INGEBRUIKNAME
OPLADEN VAN DE OPLAADBARE ACCU
VOORZICHTIG !
De oplaadbare accu 53341 mag alleen met een
oplader 53342 worden opgeladen. Het opladen mag niet plaatsvinden
in een besloten ruimte, of vochtige of stoffige omgeving, en de accu
mag niet aan warmte worden blootgesteld.
DE LADER OPHANGEN
De lader kan aan een muur worden bevestigd met twee schroeven Ø5
(niet bijgeleverd).
- Bevestigt u de lader op hout, dan moet u twee houtschroeven ge-
bruiken.
- Bevestigt u de lader op een holle wand, gebruik dan pluggen om de
lader op te hangen.
Boor twee gaten onder elkaar, met een hart-op-hart tussenafstand van
114 mm.
WANNEER MOET U DE ACCU OPLADEN
Voordat de lithium-ion accu wordt verzonden, wordt deze de eerste
keer gedeeltelijk opgeladen. Laad de accu voor gebruik volledig op om
de machine zo lang mogelijk te laten werken.
Als de batterij gedurende langere tijd met weinig of geen lading opges-
lagen is geweest, duurt het 20 uur om hem weer volledig op te laden.
Bij de volgende keer opladen heeft de oplader dan weer de «normale»
tijd nodig.
Voor het beste resultaat moet de accu worden opgeladen op een plaats
waar de temperatuur tussen de 6 en de 40 °C ligt.
OPLADEN VAN DE ACCU
• Sluit de accuoplader op een stopcontact aan.
• Plaats de accu goed in de oplaadbasis van de accu (afbeelding 1).
Wanneer het groene controlelampje knippert (C), geeft dit aan dat de
accu zich normaal oplaadt.
Bij het opladen wordt de accu een beetje warm.
• Wanneer het groene controlelampje (D) aangeeft dat de accu volledig
is opgeladen, kan deze van de accuoplader worden verwijderd.
• Om te controleren hoever de accu is opgeladen, drukt u op de ni-
veauknop van de accu (A afbeelding 2).
• Wanneer de accuoplader niet wordt gebruikt, moet deze uit het
stopcontact worden getrokken.
OPLAADNIVEAU VAN DE ACCU
Om de beschikbare acculading te controleren, druk op de niveauknop
van de accu (A afbeelding 2). De weergavelampjes (B) geven bij bena-
dering aan hoeveel lading er nog in de accu zit.
- Vier lampjes - 80% tot 100%
- Drie lampjes - 60% tot 80%
- Twee lampjes - 40 tot 60%
- Een lampje - 25 tot 40%
- Lampjes uit - De accu heeft minder dan 25% van zijn lading. Hij moet
dan worden opgeladen.
PROBLEMEN BIJ HET OPLADEN
Als u de accu in de lader steekt en een rood lampje (A afbeelding 1)
gaat knipperen, trek de accu dan uit de lader en probeer het na een
minuut opnieuw. Als het led-lampje groen knippert (C), dan wordt de
accu normaal opgeladen. Als het lampje echter opnieuw rood wordt,
moet u de accu uit de lader halen en de stekker van de lader een minuut
uit het stopcontact halen. Steek dan de stekker weer in het stopcontact
en plaats de accu weer in de lader. Wordt het led-lampje nog steeds niet
groen, dan is het accupack defect.
Voordat u het accupack vervangt of als het niet wordt opgeladen moet
u het volgende doen:
- Controleer het stopcontact door er een ander apparaat op aan te
sluiten. Controleer of er wel spanning op het stopcontact staat.
- Controleer of de contactpunten van de lader niet zijn kortgesloten
door rommel of ander materiaal.
- Verplaats de lader naar een plaats waar de temperatuur eventueel wel
tussen de 6 en de 40 °C ligt.
OVERVERHITTING
Er kan een rood lampje (B afbeelding 1) onafgebroken gaan branden
als de accu in de lader wordt gestoken maar te warm is. Laat de accu
dan 30 minuten afkoelen. Hij kan gewoon in de lader blijven zitten. Het
opladen begint automatisch weer als de accu voldoende is afgekoeld.
DE DUWBOOM
• Vouw de duwboom uit, en let er hierbij op dat de kabels voor de
bediening op afstand goed zitten (afbeelding 3).
• Draai de 2 vlindermoeren van de middelste bevestiging van de
duwboom (A afbeelding 4).
• Plaats het stuur op de gewenste hoogte volgens uw grootte (3 standen
mogelijk). Steek de positioneringspin in het overeenkomstige gat van
de stuurhouder (B afbeelding 4), schroef daarna de moer-knop in en
span aan (C afbeelding 4). Opgelet! Zorg ervoor dat de twee onderste
delen op dezelfde hoogte vastgemaakt worden.
Houd uw vingers op afstand van de scharnieren om te
voorkomen dat u zich verwondt.
Er mag geen enkele speling optreden in de bevestiging
van het stuur.
• Neem het deksel van het accuvak (1 afbeelding 5) en plaats de accu
(2). Controleer of de accu goed is geplaatst en of de vergrendelknop
(3) is ingedrukt voordat u de sleutel in het contactslot steekt (4).
Sluit het deksel.
INSTELLING VAN DE MAAIHOOGTE
Zet de motor altijd af voor u begint met instellen. Stel de
maaihoogte vooraf in volgens de hoogte van het te maaien
gras.
• Om deze uit zijn inkarteling te halen, trek de gecentraliseerde
afstelhendel naar buiten (1 afbeelding 6). Dan draai deze totdat de
gewenste stand bereikt wordt (2 afbeelding 6) en laat hem in de
nieuwe inkarteling los.
• De cijferwaarden op de display komen overeen met de maaihoogte
in millimeters.
• Pas de maaihoogte aan aan de hoogte en de dichtheid van het gras en
de weersomstandigheden. Als het gras heel compact of nat is, stel dan
de maaihoogte iets hoger af om verstopping te voorkomen.
13