7. Zet de pomp- en de hoofdhendel op UIT.
8. Draai de keuzeschijf op Kalibratieafstand.
9. Druk net zolang op de Kalibratieknop terugstellen
totdat "0" op het scherm verschijnt.
10. Rijd de machine van het beginpunt naar het
eindpunt op 150 meter.
11. Stop de machine wanneer u het eindpunt hebt
bereikt.
12. Stel de parkeerrem in werking.
13. Kijk welke afstand wordt weergegeven op de
monitor.
• Als de afstand 150 meter is, hoeft u de monitor
niet verder te kalibreren.
• Indien de afstand niet 150 m is, gaat u verder
met de rest van de procedure.
14. Zet de keuzeschijf op Snelheidskalibratie en druk
net zolang op de kalibratieknop totdat "CAL " op
de monitor verschijnt en het rode lampje op de
monitor gaat branden.
Het scherm zal afwisselend de waarde van de
afstand en de kalibratiewaarde van de snelheid laten
zien ("CAL" verschijnt op de monitor).
15. Als de afstand op het scherm verschijnt, moet
u deze met de kalibratieknoppen Verhogen of
Verminderen wijzigen in 150 meter.
16. Als het scherm opnieuw afwisselend
bovengenoemde waarden laat zien, is de
waarde van de kalibratiesnelheid gewijzigd; schrijf
dit cijfer op en bewaar het. Dit is de kalibratiewaarde
van uw spuitmachine.
17. Druk op de kalibratieknop totdat het rode lampje
uitgaat. U kunt de kalibratiemodus ook verlaten
door te gaan rijden met de spuitmachine.
OFL-conditie terugstellen
Als de melding "OFL" op de monitor verschijnt,
betekent dit dat u de grootte van het scherm hebt
overschreden. Druk op de kalibratieknop Terugstellen
om het scherm op 0 te stellen.
De omloopkleppen van de
spuitbomen kalibreren
Als u de spuitmachine voor de eerste keer in gebruik
neemt of als de spuitdoppen zijn vervangen, moet u
de omloopkleppen van de spuitbomen instellen zodat
de druk en de gebruiksdosis voor alle spuitbomen
hetzelfde blijft als u een of meer spuitbomen hebt
uitgeschakeld.
Opmerking: De omloopkleppen moeten worden
gekalibreerd telkens als de spuitdoppen worden
vervangen.
Kies een open en vlak terrein om deze procedure uit
te voeren.
1. Vul de spuittank van de spuitmachine met schoon
water.
2. Laat de uitgeklapte spuitbomen neer, als deze zijn
gemonteerd.
3. Stel de parkeerrem in werking en start de motor.
4. Zet de schijf op de Spray Pro-monitor op
Gebruiksdosis.
5. Zet de schakelhendel in de neutraalstand.
6. Trap het gaspedaal volledig in en zet de
schakelaar van de motortoerentalbegrenzer van de
neutraalstand op AAN.
7. Zet de pompschakelaar op Aan om de pomp in
werking te stellen.
8. Zet de hendels van alle 3 spuitbomen en de
hoofdhendel van het spuitsysteem op AAN.
9. Stel de druk in op de waarde die wordt aangegeven
op de drukmeter, totdat de druk zich bevindt
in het bereik voor de spuitdoppen die u hebt
geïnstalleerd op de spuitbomen (normaal 2,75 bar
[40 psi]). Dit doet u met behulp van de knop voor
de gebruiksdosis.
10. Noteer de waarde op de drukmeter.
11. Schakel een van de spuitbomen uit met behulp van
de corresponderende spuitboomhendel.
12. Stel de omloopklep (Figuur 28) onder de regelklep
van de spuitboom die u hebt uitgeschakeld, zodanig
in dat de drukwaarde op de meter dezelfde is als
in stap 9.
36