2.2 Flensapparaten ≤ DN 300
-
Gebruik draagriemen om apparaten te vervoeren.
-
Wikkel de draagriemen om beide procesaansluitingen. Gebruik geen kettingen om schade aan de behuizing
te voorkomen.
2.3 Flensapparaten > DN 300
-
Gebruik een vorkheftruck om flensapparaten te vervoeren, om schade aan de behuizing te voorkomen.
-
Flensapparaten mogen niet aan het midden van de behuizing worden opgetild.
-
Flensapparaten mogen niet aan de klemmenkast worden opgetild.
-
Alleen de op het apparaat gemonteerde transportogen mogen gebruikt worden om het apparaat op te tillen
voor plaatsing in een pijpleiding.
2.4 Opslag van het apparaat
Bewaar het apparaat in de originele verpakking op een droge en stofvrije plaats.
-
Neem de toegestane omgevingscondities voor transport en opslag in acht.
-
Bewaar het apparaat niet in direct zonlicht.
-
In principe mogen de apparaten onbeperkt worden opgeslagen. De garantievoorwaarden die in de
orderbevestiging van de leverancier staan, zijn echter van toepassing.
2.5 Omgevingscondities
De omgevingscondities voor transport en opslag van het apparaat komen overeen met de omgevingscondities voor
gebruik van het apparaat (hieronder)
2.6 Omgevingstemperatuurbereik
Standaard
−20 tot 85 °C (−4 tot 185 °F)
2.7 Relatieve vochtigheidRelatieve vochtigheid
Standaard
IM-P736-03-NL EMM-UKn-02
Hoge Temp
−40 tot 85 °C (−40 tot 185 °F)
Maximaal 85 %, jaargemiddelde ≤ 65 %
VLM30-S Vortex Insertie Debietmeter
5