Inbedrijfstelling
Controleer altijd voordat u het apparaat aanzet of er
geen vreemde voorwerpen in de aanzuig- en uitblaaso-
peningen en geen vuil op de luchtaanzuigfilter zit.
Verstopte of vervuilde roosters en filters dienen onmid-
dellijk te worden gereinigd, zie hoofdstuk „Onderhoud".
Bedrijfsmodus Koelen
1. Schakel het apparaat met de „Power"
toets aan.
2. Kies met de „Mode" toets de functie
Koelen.
De LED „Cool" moet nu branden.
3. Stel met de „Timer/Temp Adjust" toetsen
de gewenste temperatuur in.
De LED „Room Temp" gaat uit, de LED „Set Temp"
begint te branden en op het display wordt de geko-
zen temperatuur aangegeven.
4. Kies met de „Fan Speed" toets de gewenste ventila-
torsnelheid.
Bedrijfsmodus Ontvochten
De bedrijfsmodus Ontvochten verschilt duidelijk van de
bedrijfsmodus Koelen wat betreft de afvoer van het
condenswater.
Belangrijke aanwijzingen voor de condensafvoer
◊ Plaats het apparaat in de kamer die u wilt ontvoch-
ten en leidt de luchtafvoerslang niet naar buiten. De
warme lucht blijft in de kamer en verhoogt zo de ont-
vochtingscapaciteit van het apparaat.
◊ De afvoerlucht mag het condenswater dat tijdens het
ontvochten ontstaat, niet weer via de luchtafvoerslang
afgeven aan de ruimtelucht. Om dit te verhinderen
moet het binnenreservoir voortdurend geleegd wor-
den.
1. Schakel met de „Power" toets het appa-
raat aan.
2. Kies met de „Mode" toets de bedrijfs-
modus Ontvochten.
De LED „Dehumidifier" moet branden.
3. Stel met de „Timer/Temp Adjust" toetsen
de laagst mogelijke temperatuur van 16 °C in.
De ventilatorsnelheid „Med" is vast ingesteld.
4. Trek de dop van de condensafvoer, vang het uitlo-
pende water op of laat het via een slang in een dieper
gelegen afvoer lopen.
5. Let op dat een eventueel geplaatste externe op-
vangbak niet overloopt!
Dit kan leiden tot waterschade.
6. Sluit de condensafvoer na afloop van het ontvochten
weer met de dop.
Er kan water uit het apparaat lopen als de dop niet
of niet juist is geplaatst.
Bedrijfsmodus Ventileren (recirculatie)
1. Schakel het apparaat met de „Power"
toets aan.
2. Kies met de „Mode" toets de bedrijfs-
modus Ventileren.
De LED „Fan" moet branden.
3. Kies met de „Fan Speed" toets de
gewenste ventilatorsnelheid.
„High", „Med" of „Low".
Programmeren van een in– of uitschakelvertraging
U kunt een in- of uitschakelvertraging
van maximaal 12 uur instellen. Met
iedere druk op een van de „Timer/
Temp Adjust" toetsen gaat het aantal
uren van de vertraging een uur om-
hoog of omlaag. Het aantal uren
wordt op het display aangegeven.
Automatisch stoppen:
1. Als het apparaat ingeschakeld is, drukt u de „Timer"
toets, de LED „Room Temp" gaat uit, de LED „On/
Off" knippert.
2. Stel nu met de „Timer/Temp Adjust" toetsen de ge-
wenste uitschakelvertraging in.
3. Let op dat na de instelling de LED „Room Temp" weer
gaat branden en de display-indicatie weer naar de
kamertemperatuur wisselt.
Na afloop van de geprogrammeerde tijd schakelt het
apparaat automatisch af. De activering van de tijdklok
wordt door de LED „On/Off" aangegeven.
Automatisch starten:
Let op:
Het apparaat start met de instellingen die u het laatst
heeft uitgevoerd. Indien u andere instellingen wenst,
moet u het apparaat inschakelen, de wijzigingen aan-
brengen en vervolgens het apparaat weer uitschakelen.
1. Druk, terwijl het apparaat uitgeschakeld is, de
„Timer" toets, de LED „On/Off" knippert.
2. Stel met de „Timer/Temp Adjust" toetsen de ge-
wenste inschakelvertraging in.
Na afloop van de ingestelde tijd start het apparaat auto-
matisch. De activering van de tijdklok wordt door de
knipperende LED „On/Off" aangegeven.
Opmerkingen met betrekking tot de tijdklok
◊ Door het drukken van de „Power" toets wordt de tijd-
klokfunctie onderbroken.
◊ Wordt de „Timer" toets gedrukt terwijl de tijdklok ge-
activeerd is, verschijnt op het display de resttijd die u
met de „Timer/Temp Adjust" toetsen kunt veranderen.
◊ Als u de stekker uit het stopcontact trekt, wordt een
eventueel geprogrammeerde in– of uitschakelvertra-
ging gewist.
9