Terrassen-Markise Topas
���
Pict 4.9
Zusätzlich ist unter anderem folgendes zu beachten:
• Ausreichender Schutz des Befestigungsmaterials vor Korrosion
• Befestigung darf nicht an Stirnholz vorgenommen werden
Die für die Markisenmontage genutzten Dachsparren dürfen nicht
unterbrochen sein, wie z. B. beim Einsatz von Dachfenstern,
G auben usw. Die in Pict 4.8 genannten Abstände gelten auch für
die Montage mit der Montageplatte für Dachsparrenhalter.
Bei abweichenden Untergründen oder Randbedingungen sind die
Befestigungsmittel unter Berücksichtigung nach DIN 1052:
E ntwurf, Berechnung und Bemessung von Holzbauwerken, aus-
zulegen, oder eine reduzierte Windwiderstandsklasse der Markise
entsprechend der Montage anzugeben.
Wir empfehlen die Montage mit der Montagepatte für den
D achsparrenhalter (Pict 4.9) vorzunehmen, da damit eine bessere
Übertragung der Scherkräfte möglich ist.
Montage mit Montageplatte (Pict 4.9):
• D achsparrenhalter entsprechend dem Dachgefälle auf der
M ontageplatte festschrauben.
• D ie Montageplatte an den Dachsparren anzeichnen.
• D ie zwei Durchgangslöcher ≤ Ø 13 mm in den Dachsparren
b ohren.
• S cheibendübel C2 zusammen mit den Schrauben und den Unter-
legscheiben einpressen; die Zähne der Scheibendübel dürfen
dabei nicht verbogen werden.
Montage ohne Montageplatte (Pict 4.10):
• D en Dachsparrenhalter an den Dachsparren anzeichnen.
• D ie zwei Durchgangslöcher ≤ Ø 13 mm in den Dachsparren
b ohren.
• S cheibendübel C2 zusammen mit den Schrauben und den Unter-
legscheiben einpressen; die Zähne der Scheibendübel dürfen
dabei nicht verbogen werden. Die Scheibendübel müssen dabei
vollständig am Dachsparren anliegen. Unbedingt die erforder-
lichen Mindestabstände vom Rand des Dachsparrens einhalten.
• D en Dachsparrenhalter ausrichten und verschrauben.
Die Montage lt. Montageanleitung der jeweiligen Konsole
b eachten.
Montageanleitung
Montagehandleiding
Pict 4.10
Bovendien moet onder andere ook het volgende in acht worden
genomen:
• V oldoende bescherming van het bevestigingsmateriaal tegen
corrosie
• De bevestiging mag niet gebeuren aan kops hout
De voor de montage van de gebruikte dakspanten mogen niet
onderbroken zijn, zoals bijvoorbeeld bij het inzetten van dak-
ramen, koekoeken, enz. De in Pict 4.8 vermelde afstanden gelden
ook voor de montage met de montageplaat voor dakspanthouders.
Bij afwijkende ondergronden of randvoorwaarden moeten de
bevestigingsmiddelen onder in achtneming van DIN 1052: Ont-
werp, Berekening en Bepaling van houten bouwwerken, worden
bepaald, of moet er een gereduceerde windweerstandsklasse van
het zonnescherm overeenkomstig de montage worden opgegeven.
Wij bevelen de montage aan met de montageplaat voor de dak-
spanthouder (Pict 4.9) daar er zodoende een betere transfer van
de schuifkrachten mogelijk is.
Montage met montageplaat (Pict 4.9):
• D e dakspanthouder overeenkomstig de helling van het dak op
de montageplaat vastschroeven.
• De montageplaat op de dakspanten merken.
• D e twee doorgangsgaten ≤ Ø 13 mm in de dakspanten boren.
• D e schijfpluggen C2 samen met de schroeven en de onderleg-
schijven er in drukken; de tanden van de schijfpluggen mogen
daarbij niet worden verbogen.
Montage zonder montageplaat (Pict 4.10):
• D e dakspanthouder merken op de dakspanten.
• D e twee doorgangsgaten ≤ Ø 13 mm in de dakspanten boren.
• D e schijfpluggen C2 samen met de schroeven en de onderleg-
schijven er in drukken; de tanden van de schijfpluggen mogen
daarbij niet worden verbogen. De schijfpluggen moeten daarbij
volledig tegen de dakspanten aansluiten. In elk geval de vereiste
minimumafstanden van de rand van de dakspant bewaren.
• De dakspanthouder uitlijnen en vastschroeven.
De montage volgens de montagehandleiding van de betreffende
console in acht nemen.
12