8
De detectiestraal moet het hoofd of lichaam van de berijder doorkruisen, niet de benen. Daarom moet bij het hoger plaatsen
van de detector de lichtbundel van de detector onder een grotere verticale hoek naar de grond worden gericht. De verticale
hoek en dus de maximale detectieafstand is dus een functie van de hoogte van de installatie, de offset (O) en de breedte van
het fietspad (W).
De maximale detectieafstand D zoals weergegeven in Figuur 4 is 4 m. Bij een offsetwaarde (O) van 0 m is de maximale
breedte van het fietspad gelijk aan 4 meter, wat in dit specifieke geval gelijk is aan de maximale afstand D.
Ervan uitgaande dat de minimale zadelhoogte 1 m is en de minimale hoofdhoogte van fietsers 1,6 m is, is voor een
installatiehoogte van 2 m de maximale breedte W van het fietspad zonder offset 1,25 m, zoals weergegeven in Figuur 6.
Bij een installatiehoogte van 2,5 m is de maximale breedte W van het fietspad zonder offset gelijk aan 0,35 m zoals
weergegeven in Figuur 7.
Bij een montagehoogte van 1,4 m is de maximale breedte W van het fietspad zonder offset gelijk aan 4 m zoals weergegeven
in Figuur 8.
Figuur 6: nauwkeurigheid volgens de offset (O) en de breedte van het fietspad (W) bij een montagehoogte (H) van 2 m