1. Algemeen
Verminder uw rijsnelheid wanneer u op gladde of modderige wegen werkt om te voorkomen dat u de
controle over de machine verliest.
Verlaag de rijsnelheid als de stabiliteit van de machine aanzienlijk minder is.
Kies een versnelling die het mogelijk maakt de snelheid van de machine bij het afdalen van een heuvel
onder controle te houden.
Gebruik indien nodig de bedrijfsremmen om de snelheid van de machine regelen. Rijd nooit met de
transmissie in neutraalstand van een heuvel af.
Behalve in een goedgekeurde passagiersstoel mag niemand waar dan ook op de machine meerijden.
Tijdens alle werkzaamheden moeten instructeurs hun veiligheidsgordel dragen.
1.1.17 De machine parkeren
1. Parkeer de machine op een harde, vlakke ondergrond.
2. Zet de versnellingshendel in de parkeerstand.
3. Laat alle werktuigen neer tot op de grond.
4. Zet de gashendel in de stand voor laag stationair toerental voordat u de motor uitschakelt. Laat de
motor gedurende vijf minuten met laag stationair toerental draaien om de turbocompressor te laten
afkoelen.
5. Stop de motor en neem de sleutel mee.
6. Zet de loopwielen voor of de aandrijfwielen achter vast met wielkeggen.
7. Zet de accuschakelaar in de stand "Off" (Uit).
8. Verwijder de sleutel uit de accuschakelaar.
1.1.18 Stuurcabine
Verricht geen laswerk op en boor geen gaten in de rolkooi. (ROPS)
Aanpassingen in de stuurcabine mogen geen invloed hebben op de bestuurdersruimte.
Voorwerpen die worden meegebracht in de stuurcabine mogen zich in de definieerde bestuurdersruimte
bevinden. Zet losse voorwerpen vast. Losse voorwerpen mogen geen gevaar vormen in geval van rijden op
ruw terrein en bij omslaan van de machine.
1.1.19 Voorkomen van snijden en knellen
Bij werkzaamheden onder de uitrusting moet deze voldoende worden ondersteund. Vertrouw niet alleen op
dat de hydraulische cilinders de uitrusting tegenhouden. Een werktuig kan vallen wanneer een
bedieningshendel wordt bewogen of een hydraulische leiding springt.
Start de motor nooit door kortsluiting te maken tussen de aansluitpunten van het startrelais. De machine
kan in beweging komen, waarbij personen overreden kunnen worden.
Breng nooit aanpassingen aan terwijl de machine in beweging is of de motor draait.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van hefinrichtingen met werktuigbediening kan de beschikbare
spelingruimte door de beweging van de werktuigkoppeling veranderen.
Blijf uit de buurt van draaiende en bewegende onderdelen.
Voorkom contact tussen voorwerpen en draaiende ventilatorbladen. Ventilatorbladen kunnen losse
voorwerpen wegslingeren en snijden.
Gebruik geen geknikte of gerafelde draadsleepkabels. Draag handschoenen als u met draadkabels werkt.
Wanneer u op een borgpen slaat, kan deze eruit vliegen en persoonlijk letsel veroorzaken. Controleer of er
niemand in de buurt is wanneer u op een borgpen slaat. Draag hierbij altijd een veiligheidsbril om oogletsel
te voorkomen.
Splinters en andere delen kunnen bij het slaan op een object vrijkomen en rondvliegen. Zorg ervoor dat
anderen zich niet meer binnen het werkgebied bevinden voordat u op objecten slaat.
1-10
GUID-9B741642-8B50-4D46-83ED-4A460911A376 [V4]
GUID-8E29B67F-A956-4F31-997B-8035E2F7CE16 [V2]
GUID-C5B3B243-B184-48C6-9CF2-F4FF44F55F30 [V4]
Rupstrekker
79037298C