6- 1- 1 DC Stroommeting
(1) Plaats de functieschakelaar op "A". (de symbolen "DC" en "AUTO" worden bovenaan op het
scherm weergegeven)
(2) Zet de uitlezing op nul d.m.v. de nulinstellingsknop.
(bij verkeerde nulinstelling treden er meetfouten op)
(3) Plaats één van de geleiders precies in het midden van de pijltjes aangeduid op de
stroombek. (bevindt de geleider zich niet in het midden van de pijltjes, dan treden er
meetfouten op)
De gemeten waarde wordt weergegeven.
Opmerking: als de stroom van de bovenkant naar de onderkant van het toestel vloeit, is de
polariteit van de uitlezing positief (+). In het omgekeerde geval is de polariteit van de
uitlezing negatief ( - ).
6- 1- 2 AC Stroommeting
(1) Plaats de functieschakelaar op "
(de symbolen "AC "en "AUTO" worden bovenaan op het scherm weergegeven)
(2) Plaats één van de geleiders in het midden van de pijltjes aangeduid op de stroombek.
(bevindt de geleider zich niet in het midden van de pijltjes, dan treden er meetfouten op)
De gemeten waarde wordt weergegeven.
Opmerking: in tegenstelling tot DC stroommeting, is bij AC stroommeting de nulinstelling niet
vereist. Er wordt ook geen polariteit aangeduid.
6- 2 Spanningsmeting
•
Om een elektrische schok te voorkomen, geen meting uitvoeren op een stroomkring met een
maximum-spanningsverschil van
meer tussen een geleider en de aarde).
•
Doe geen meting als het batterijcompartiment geopend is
6- 2- 1 DC Spanningsmeting
(1) Plaats de functieschakelaar op "
(de symbolen "DC" en "AUTO" verschijnen bovenaan op het display)
(2) Verbind het rode meetsnoer met de positieve (+) zijde van het te testen circuit en het zwarte
met de negatieve ( - ) zijde. De gemeten spanning wordt weergegeven.
Bij omgekeerde aansluiting wordt " - " weergegeven.
6- 2- 2 AC Spanningsmeting
(1) Plaats de functieschakelaar op "
(de symbolen "AC" en "AUTO" worden weergegeven)
(2) Verbind de meetsnoeren met de te testen stroomkring.
De gemeten spanningswaarde wordt uitgelezen.
A."
GEVAAR
600VAC/DC of meer tussen de geleiders (300VAC/DC of
V."
V."
.