5. VOORBEREIDING
(1) Controle van de batterijspanning
Plaats de functieschakelaar in gelijk welke stand, behalve OFF.
Als de aanduidingen op het scherm duidelijk leesbaar zijn en het symbool "BATT" niet
verschijnt, is de batterijspanning voldoende. Duidt het display niets aan of verschijnt het
symbool "BATT", vervang dan de batterijen volgens de richtlijnen in hoofdstuk 8.
OPMERKING:
Indien het toestel aangeschakeld blijft, zorgt de sluimermodus ervoor dat het automatisch
uitgeschakeld wordt na 10 minuten. Het uitleesscherm is leeg, zelfs indien de
selectieschakelaar op een willekeurige functie ingesteld is behalve OFF. Om het toestel
terug aan te schakelen, de functieschakelaar verzetten of op de data hold toets drukken.
Als het scherm dan nog leeg blijft, zijn de batterijen uitgeput en moet men ze vervangen.
(2) Plaats de draaischakelaar op het juiste meetbereik.
Controleer of de data hold functie uitgeschakeld is. Bij een
verkeerde bereikkeuze kan de gewenste meting niet uitgevoerd
worden.
(3) Klik de meetsnoeren vast tegen de zijkant van de holster.
Het is mogelijk te meten en het display te bekijken terwijl de
meetsnoeren vastgeklikt zijn.
6. MEETPROCEDURE
6- 1 Stroommeting
•
Om een elektrische schok te voorkomen, geen meting uitvoeren op een stroomkring
met een maximum-spanningsverschil van 600VAC/DC of meer tussen de geleiders
(300VAC/DC or meer tussen een geleider en de aarde).
•
Doe geen meting als de meetsnoeren met de te testen stroomkring verbonden zijn.
Voer geen enkele meting uit als het batterijcompartiment geopend is.
•
Bij gebruik van de stroomtang, erop toezien dat deze niet te veel schokken of trillingen
opvangt.
•
De maximale diameter van de te meten geleider bedraagt 6mm voor
voor MODEL 2001.
GEVAAR
OPGELET
MODEL 2000 en 10mm