Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Montagerichtlijnen En Installatievoorschriften; 8.4 Dompelbuis En Niveaubeveiligingselektrode; Het Vullen, Navullen En Ontluchten Van De; Het Aftappen Van De Ketel - REMEHA Gas 3d XR Technische Handleiding

Met verbeterd rendement
Inhoudsopgave

Advertenties

8. MONTAGERICHTLIJNEN EN INSTALLATIEVOORSCHRIFTEN VOOR HET WATERZIJDIG GEDEELTE
8.1 Algemeen
De remeha Gas 3d XR wordt in losse delen geleverd. De
afmetingen zijn zodanig, dat alle delen via een normale
toegangsdeur in het ketelhuis kunnen worden gebracht.
Levering van een reeds gemonteerd ketelblok is mogelijk
(t/m 9 leden). Bemanteling en apparatuurdelen worden in
verpakkingseenheden geleverd.
De ketel is toepasbaar voor open en gesloten installaties
tot een maximale bedrijfsdruk van 6 bar en een minimale
bedrijfsdruk van 0,8 bar. Dak- of kelderopstelling van de
ketel is zonder bezwaar mogeIijk.
8.2 Ketelmontage
De montage en de installatie van de ketel mag alleen
door de erkende installateur plaatsvinden overeenkom-
stig de door Remeha samengestelde montagehandlei-
ding. Het verdient echter aanbeveling de montagewerk-
zaamheden door Remeha's gespecialiseerde montage-
dienst te laten verrichten.
De installatie moet voldoen aan de veiligheidseisen voor
centrale verwarmingsinstallaties NEN 3028-1986 en NEN
1078 (GAVO 1987 laatste aanvulling). De plaatselijke
voorschriften van de energiebedrijven dienen te worden
nageleefd.
8.3 Wateraansluitingen
De ketel kan diagonaalsgewijs of eenzijdig worden aan-
gesloten. De wateraansluitingen bestaan uit voorlasflen-
zen met aangelast pijpeind inw. Ø70.
De bovenste blindflens is voorzien van een 1 x R1"
draadgat voor de montage van een veiligheidsklep tegen
te hoge waterdruk.
De eindleden zijn voorzien van een R
waarin een vul- en aftapkraan wordt gemonteerd.

8.4 Dompelbuis en niveaubeveiligingselektrode

De dompelbuis dient gemonteerd te worden
- boven in het eindlid aan de voorzijde van de ketel
- aan die zijde waar de aanvoer gemonteerd wordt.
De niveaubeveiligingselektrode wordt in het andere
eindlid gemonteerd.
De gasapparatuur, het bedieningspaneel, de dompelbuis
en de aanvoer moeten altijd aan dezelfde kant gemon-
teerd worden. Op verzoek kunnen verlengkabels gele-
verd worden waardoor de aanvoer aan de andere kant
als de gasapparatuur aangesloten kan worden.
8.5 Waterdruk
De ketelleden worden onderworpen aan een proefdruk
van 12 bar.
De maximale proefdruk voor een gemonteerde ketel
bedraagt 6 bar.
De ketels kunnen worden toegepast tussen een bedrijfs-
druk van 0,8 bar en 6 bar.
8.6 Veiligheidsklep
De veiligheidsklep moet qua afmeting en plaatsing vol-
doen aan de in de NEN 3028-1986 gestelde eisen
(art. 10.3 en 12).
8.7 Manometer
De installatie en elke afsluitbare ketel moet zijn voorzien
van een manometer. Op die manometer moet de instel-
druk van de veiligheidsklep met een rode markering zijn
aangegeven. Zie art. 10.3 van de NEN 3028-1986.
8.8 Het vullen, navullen en ontluchten van de instal-
latie
De eerste vulling van een installatie kan geschieden via
een vul- en aftapkraan van de ketel. Het navullen van de
installatie dient elders te geschieden, om warmtespan-
ningen in de ketel te voorkomen.
Het ontluchten dient op het hoogste punt van de installa-
tie te geschieden, nadat de gehele installatie tot ca. 80°C
is opgestookt en de pompen zijn uitgezet.

8.9 Het aftappen van de ketel

Het aftappen van de ketel moet geschieden via beide
vul- en aftapkranen van de ketel. Het aftappen van de
gehele installatie kan beter via een ander punt geschie-
draadgat
3/4"
den, om te voorkomen dat eventueel vuil uit de installatie
in de ketel terechtkomt.

8.10 Pakkingen

Flensverbindingen met rubberpakkingen dienen bij de
eerste servicebeurt te worden nagetrokken.
15

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave