3.
Gebruik het kalibratiemenu (raadpleeg Deel 5.4) om een tweepuntskalibratie uit te voeren
voor het benodigde bereik:
4.
Controleer of de kalibratie juist is:
a.
Selecteer de geldende Volt (10 V) of Stroom (24 V) (meting) functie (raadpleeg
Deel 5.7).
10 V
24 V
b.
Controleer of de fout binnen de limieten valt (raadpleeg Tabel 5-6).
Opwekking V
10
24
5.9 Procedures: Drukindicator
Voer de procedure als volgt uit:
1.
Sluit het instrument aan op de drukstandaard.
2.
Zorg ervoor dat de apparatuur een stabiele temperatuur heeft (minstens 60 minuten na de
laatste inschakeling).
3.
Gebruik het kalibratiemenu (raadpleeg Deel 5.4) om een tweepuntskalibratie uit te voeren.
•
Nul en +FS voor metersensors.
4.
Controleer of de kalibratie juist is:
a.
Selecteer de benodigde drukfunctie.
b.
Gebruik de volgende drukwaarden.
0, 20, 40, 60, 80, 100, 80, 60, 40, 20 (%FS).
c.
Gebruik de volgende drukwaarden.
-200, -400, -600, -800, -600, -400, -200, 0 mbar
d.
Controleer of de fout binnen de limieten valt. Gebruik de waarden in de Accuracy-kolom
van de datasheet.
5.10 Procedures: IDOS UPM
(Raadpleeg: Gebruikershandleiding IDOS UPM).
Wanneer de kalibratie is afgerond, stelt het instrument automatisch een nieuwe kalibratiedatum
in de UPM in.
Volt (opwekking)-bereik
Tabel 5-6: Spanning (opwekking) foutlimieten
Kalibrator onzekerheid (V)
Procedures: Drukindicator
10 V
24 V
0,0001
0,0004
Nederlands–Gebruikershandleiding DPI611 | 49
Toegestane DPI611-fout (V)
0,0015
0,0036
Copyright 2014 Baker Hughes Company.