Hoofdstuk 5. Kalibratie
3.
Gebruik het kalibratiemenu (raadpleeg Deel 5.4) om een driepuntskalibratie uit te voeren.
(-FS, Nul en +FS) voor de geldende bereikreeksen:
4.
Controleer of de kalibratie juist is:
a.
Selecteer de benodigde mV of V (meting)-functie.
b.
Pas de invoerwaarden toe die voor de kalibratie gelden:
mV: -2000, -1000, -200, -100, 0 (kortsluiting)
mV: 0, 100, 200, 1000, 2000
Volt (V): -30, -21, -20, -10, -5, 0 (kortsluiting)
Volt (V): 0, 5, 10, 20, 21, 30
c.
Controleer of de fout binnen de limieten valt (raadpleeg Tabel 5-4 en Tabel 5-5)
Toegepaste mV
± 2000
± 1000
± 200
± 100
0 (kortsluiting)
Toegepaste V
± 30
± 21
± 20
± 10
± 5
0
5.8 Procedures: DC Volt (opwekking)
Voer de procedure als volgt uit:
1.
Sluit de benodigde kalibratie-apparatuur aan (raadpleeg Tabel 5-1).
2.
Zorg ervoor dat de apparatuur een stabiele temperatuur heeft (minstens 5 minuten na de
laatste inschakeling).
Copyright 2014 Baker Hughes Company.
48 | Gebruikershandleiding DPI611–Nederlands
mV (meting)-bereiken
200 mV
2000 mV
Tabel 5-4: Millivolt (meting) foutlimieten
Kalibrator onzekerheid (mV)
Tabel 5-5: Spanning (meting) foutlimieten
Kalibrator onzekerheid (V)
Volt (meting)-bereiken
20 V
30 V
0,051
0,040
0,051
0,0040
0,0036
0,00052
0,00040
0,00031
0,00016
0,00008
0,000024
Toegestane DPI611-fout (mV)
0,1280
0,0940
0,0148
0,0110
0,0070
Toegestane DPI611-fout (V)
0,00180
0,00154
0,00118
0,00089
0,00075
0,00060