10
Onderhoud
10.1
Algemeen
Algemene veiligheidsinstructie
GEVAAR!
Stroomstoot bij aanraking van spanningsgeleidende
onderdelen. Electrische onderdelen staan onder een
gevaarlijke electrische spanning.
–
Aan de electrische componenten mogen enkel
vakbekwame electromonteurs werken.
–
Tijdens werkzaamheden aan de elektronica, de
voedingsspanning uitschakelen.
VOORZICHTIG!
Gevaar door het onopzettelijk bedienen van de
brandklep. Het ongewild bedienen van de brandklep
kan tot verwondingen leiden.
Verhinderd door het nemen van maatregelen dat de
klep onbedoeld bediend kan worden.
Een regelmatige verzorging en onderhoud garandeert
de goede werking, en de levensduur van de brand-
kleppen.
Het onderhoud van de brandkleppen valt onder de eige-
naar resp. de gebruiker van de installatie. De gebruiker
is met zijn onderhoudsmanagement verantwoordelijk
voor het onderhoudsschema het definieren van de
onderhoudsdoelen en de veiligheidseisen van de instal-
latie.
Functiecontrole
Op initiatief van de eigenaar of exploitant van de ventila-
tiesysteem moet de verificatie van de werking van de
brandklep ten minste om de zes maanden plaatsvinden.
Wanneer twee halfjaarlijkse controles geen functiepro-
blemen hebben vertoond, behoeft de brandklep nog
maar jaarlijks getest te worden.
De functiecontrole moet onder de gestelde eisen van
het onderhoud in de volgende normen uitgevoerd
worden:
EN 13306
DIN 31051
EN 15423
Bij de brandkleppen met een veerretourmotor, kan het
testen van de functie ook door een geautomatiseerde
stuureenheid plaatsvinden
geautomatiseerde stuureenheid" op pagina 197 .
Ä „Functiecontrole met
Brandklep Serie FKA2-EU
Onderhoud
De brandklep en de veerretourmotor zijn inzake het
gebruik onderhoudsvrij, echter moeten brandkleppen,
samen met de luchtkanalen, regelmatig schoongemaakt
worden.
Reiniging
Het reinigen van de brandklep kan met een droge of
een vochtige doek plaatsvinden. Bij sterkere vervui-
lingen kunnen huishoudelijke schoonmaakmiddelen
gebruikt worden. Het gebruik van schurende schoon-
maakmiddelen of mechanische reinigingsmethoden,
bijv. borstelreiniging is niet toegestaan. Voor het desin-
fecteren mogen gebruikelijke desinfectiemiddelen resp.
procedé toegepast worden.
Hygiëne
Aan de hygiëne eisen volgens VDI 6022-1, VDI 3803-1,
DIN 1946-4, DIN EN 13779 alsmede de Ö-Norm H 6020
en H 6021 en SWKI wordt voldaan. De materialen van
de brandklep worden op het weerstandsvermogen
tegen paddestoelen en bacteriën door het testen van de
micro verwisselbaarheid volgens DIN EN ISO 846. Het
materiaal geeft geen voeding aan microopganismen
(paddestoelen en bacteriën), infectie gevaar voor
mensen wordt daardoor geminimaliseerd. De brandklep
zijn desinfectie middel bestendig
kenhuizen en vergelijkbare inrichtingen geschikt. Het
desinfecteren en reinigen zijn geen groot werkzaam-
heden. De bewijslast van de korrosiebestendigheid
wordt conform de EN 15650 bepaald.
1
De desinfectiemiddel bestendigheid wordt met de des-
infectiemiddel-groepen alcohol en gedeelde verbin-
dingen getest. Dit desinfectiemiddel uit de lijst van het
Robert-Koch-Instituut en wordt conform de voorschriften
van de desinfectiemiddellijst van de desinfectiemiddel-
commissie in combinatie met de vereiste hygiëne (VAH)
gebruikt.
Inspectie
Voor de eerste ingebruikname moeten de brandkleppen
eerst geïnspecteerd worden. Daarna moet een regelma-
tige controle van het functioneren plaatsvinden. Ook
moeten de specifieke voorschriften voor elk land aange-
houden worden. Voor het inspecteren moeten de aan-
gegeven testen uitgevoerd worden
Het testen van elke afzonderlijke brandklep moet gedo-
cumenteerd en vastgelegd worden. Bij afwijkingen van
de gevraagde situatie moeten adekwate maatregelen
getroffen worden.
Onderhoud
Algemeen
1
en daardoor voor zie-
Ä
op pagina 208 .
205