Voor een optimale beheersing van het binnenklimaat moet ge-
durende de zomer en de winter de temperatuur van de lucht
kunnen worden geregeld. In de winter kan men de mate van
temperatuurverhoging regelen met het luchtverwarmingssys-
teem. In de zomer zal, wanneer ventileren van de ruimten niet
meer voldoende is, de temperatuur verlaagd moeten worden.
Met de combinatie van een luchtverwarmingssysteem en een
Brink koelset is het mogelijk zowel in de zomer als in de winter
de binnentemperatuur op de juiste waarde te regelen.
Een Brink koelset bestaat uit een luchtgekoelde condensin-
gunit, een verdamper/ koelblok en een interface. De conden-
singunit bevat o.a. de compressor en condensor en is alleen
geschikt voor buiten opstelling i.v.m. luchtgekoelde condensor.
Het koelblok, welke de verdamper bevat, wordt bij een boven-
Dit systeem van een gescheiden condensingunit en koelblok
noemt men een split-koelsysteem.
De in te vullen rapporten (zie voorbeelden bijlage 2 en 3) moe-
ten conform de Stek-eisen worden ingevuld en worden gear-
chiveerd.
Let op:
De in dit installatievoorschrift genoemde condensingunits
werken met koelmiddel R410A. De werkdruk van deze con-
densingunit is ca. 1,6 maal hoger dan een conventionele con-
densingunit. Hiervoor dient afwijkend aansluitmateriaal/ testap-
paratuur gebruikt te worden mede i.v.m. ander type draad.
Wanneer de in dit installatievoorschrift vermelde condensingu-
nits geplaatst wordt ter vervanging van een conventionele con-
densingunit moet ook het leidingwerk, koppelingen etc hiervoor
geschikt zijn; bij twijfel deze ook vervangen.
Principeschets split-koelsysteem
oofdstuk
itvoering
Af fabriek is de besturingunit van het Allure toestel al ingesteld
om te kunnen verwarmen met de condensingunit. Om de con-
densingunit te laten verwarmen wordt een 1-10V stuursignaal
vanaf de Allure besturingunit uitgestuurd naar de interface van
de condensingunit.
Er moet om te kunnen verwarmen met de condensingunit wel
een buitentemperatuursensor worden aangesloten op het Al-
lure toestel (zie §6.3 t/m 6.5). Op basis van de buitentempe-
ratuur of gewenste uitblaastemperatuur wordt de brander van
de Allure aangestuurd of de condensingunit ingeschakeld voor
verwarmen.
- Is de buitentemperatuur hoger dan de ingestelde waarde bij
stapnummer 33 dan is de condensingunit actief voor ver-
warmen; daalt de temperatuur onder de waarde van stap-
nummer 34-33 dan wordt de brander van de Allure luchtver-
warmer ingeschakeld. De brander van het Allure toestel en
de condensinunit kunnen nooit tegelijk actief zijn.
- Moet de gewenste uitblaastemperatuur hoger zijn dan de
ingestelde waarde bij stapnummer 35 dan wordt brander
van het Allure toestel ingeschakeld; daalt de gevraagde uit-
blaastemperatuur onder de waarde van stapnummer 35-36
dan wordt de Allure brander weer uitgeschakeld en de ver-
warming van de condensingunit ingeschakeld. De uitblaas-
temperatuur wordt gemeten met de temperatuurvoeler T3.
Voor stapnummers Allure met verwarming cond. unit, zie §1.2
Op de ruimtethermostaat en op het display van het Allure toe-
stel is altijd te zien of er warmtevraag is:
Brander Allure
actief
Condensingunit ac-
tief als verwarming
Staat de condensinunit in de ontdooicyclus dan wordt dit mid-
dels signaal van de interface condensingunit doorgegeven aan
het Allure toestel en zal de brander van het Allure toestel wor-
den geactiveerd.
Weergave op
Weergave op
display Allure
ruimtethermostaat
Brander symbool
Brander symbool
continu zichtbaar
continu zichtbaar
Brander symbool
Brander symbool
knippert
continu zichtbaar
1
=
Verdamper
2
=
Condensor
3
=
Compressor
4
=
Heetgasleiding
5
=
Zuigleiding
A
=
Koelblok
B
=
Condensingunit
-
-