5. Instellingen aan de achterzijde van de regelaar
Alvorens de regelaar op zijn sokkel te bevestigen, is het noodzakelijk de
instellingen aan de achterzijde van de regelaar te controleren en zo nodig
bij te stellen. Met deze instellingen kan men de regelaar aan de installatie
aanpassen.
5.1 Basisinstellingen
-1 0
-1 5
-1 0
-5
-2 0 -2 0
0
K L Z
= opheffing van de temperatuurverlaging in verlaagd regime.
De ingestelde waarde stemt overeen met een minimale buitentemperatuur vanaf dewelke de temperatuurverlaging in
verlaagd regime wordt opgeheven. Fabrieksinstelling: -10 °C.
= temperatuur van zomerbedrijf.
De ingestelde waarde stemt overeen met een maximale buitentemperatuur boven dewelke de verwarmingsfunctie niet
meer wordt toegelaten (brander en circulatiepomp stilgelegd, mengkraan gesloten). Fabrieksinstelling: 23 °C.
5.2 Instellingen voor de mengkring
40
6 5
2 0
6 0
40
°C m ax
°C max = maximumtemperatuur.
De ingestelde waarde stemt overeen met de maximum toelaatbare temperatuur na de mengkraan.
Fabrieksinstelling: 50 °C.
NZ = neutrale zone.
De ingestelde waarde stemt overeen met het temperatuurverschil tussen de openings- en sluitingsimpulsen van de
mengkraan. Fabrieksinstelling: 1,5 °C.
5.3 Instellingen voor de ketelkring
3 0
3 0
40
2 0
40
2 0
5 0
5 0
°C m in
°C min = minimumtemperatuur.
De ingestelde waarde stemt overeen met de minimum toelaatbare keteltemperatuur, ongeacht de instellingen buiten
zomerbedrijf. Fabrieksinstelling: 20 °C.
°C max = maximumtemperatuur.
De ingestelde waarde stemt overeen met de maximum toelaatbare keteltemperatuur, ongeacht de instellingen buiten
de sanitair warmwaterproductie. Fabrieksinstelling: 80 °C.
t min = minimale bedrijfstijd.
De ingestelde waarde stemt overeen met de minimale bedrijfstijd van de brander, om te korte inschakeltijden te
vermijden en het drogen van de condensatie te bevorderen. Fabrieksinstelling: 0,5 min.
Instellingen aan de achterzijde van de regelaar
2 3
KLZ = weersafhankelijke zone.
De ingestelde waarde stemt overeen met de koudste buitentemperatuur
1 7
3 0
waarvoor de installatie werd berekend.
Fabrieksinstelling: -10 °C.
3
4,5
minimale aanvoertemperatuur in comfortregime (buiten zomerbedrijf).
9 0
1 ,5
6
Fabrieksinstelling: 20 °C. Aanbevolen instellingen: 20 °C voor
N Z
radiatoren en vloerverwarming, 30 °C voor convectoren.
7 0
6
minimale keteltemperatuur in comfortregime (buiten zomerbedrijf).
9 0
0,5
1 0
Fabrieksinstelling: 20 °C. Aanbevolen instellingen: 20 °C voor
°C m ax
t m in
radiatoren, 30 °C voor convectoren en 50 °C voor luchtverhitters.
= basistemperatuur. De ingestelde waarde stemt overeen met de
= basistemperatuur. De ingestelde waarde stemt overeen met de
11