Inbedrijfname
Voorwaarden
De sensoruitlezing is stabiel (geen drift of instabiele waarde gedurende tenminste 5 minuten).
Dit wordt normaal gesproken bereikt wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• De polarisatieperiode is verlopen.
• Het debiet is constant en ligt binnen het juiste bereik.
• De sensor en het medium hebben dezelfde temperatuur.
• De pH-waarde ligt binnen het toegestane bereik.
Nulpuntsinstelling
Een nulpuntsinstelling is niet nodig vanwege de nulpuntsstabiliteit van de membraanbedekte
sensor.
Hellingkalibratie
Voer altijd een hellingkalibratie uit in de volgende gevallen:
• Na vervangen van de membraankap
• Na vervangen van het elektrolyt
De helling van de sensor wordt sterk beïnvloed door de toepassingsomstandigheden. Het
interval voor de hellingkalibratie moet overeenkomstig worden ingesteld.
Herhaal de hellingkalibratie met regelmatige tussenpozen.
Aanbevolen kalibratie-interval → 29
1.
Waarborg dat de pH-waarde en de temperatuur van het medium constant zijn.
2.
Neem een representatief monster voor de DPD-meting. Dit moet dicht bij de sensor
worden uitgevoerd. Gebruik een monsternamekraan indien aanwezig.
3.
Bepaal het chloorgehalte met de DPD-methode.
4.
Voer de meetwaarde in de transmitter in (zie bedieningshandleiding voor transmitter).
5.
Controleer, om een hogere nauwkeurigheid te waarborgen, de kalibratie enkele uren of
24 uur later met de DPD-methode.
26
CCS120D
Endress+Hauser