4.4
Menu – Type
In dit menu kan het gewenste groepstype worden geselecteerd.
Aan een groepstype zijn steeds bepaalde functies en parameters toegewezen..
Groepen
1 Overzicht 8 groepen
2 Overzicht
3 Selecteer een enkele toepassing
- Meervoudige toepassing
3
Gewenste groep uit de lijst (1,2,3) selecteren.
(Voorbeeld met groep 0001)
Type
1 Brand
2 TAL
3 Vooralarm
4 Storing
5 Stuuringang
6 Systeemingang
7 Niet gebruikt
Afb. 23: Beeldschermindicatie >Type<
Selectie
Type
1
Brand
2
TAL
3
Vooralarm
4
Storing
5
Stuuringang
6
Systeemingang
7
Ongebruikt
FB 798228.NL0 / 05.13
In het submenu >Type< van een groep, wordt het actueel
geselecteerde type weergegeven met een vinkje.
Na het kiezen van het groepstype, wordt direct overgaan naar
het menu voor de configuratie van het gekozen groepstype.
3
Afhankelijk van het gekozen type worden het groepenmenu en
mogelijke instellingen ook gewijzigd.
Ongebruikte groepen
1
De instelling voor (indien voorhanden) groepen met het
functietype
toepassingen opgeslagen.
Ongebruikte groepen zijn niet actief. De bedrading van de
3
aansluitingsklemmen met een afsluitingselement (EOL-I of 10K
weerstand ) is niet vereist.
Functie bij activering van een groep
De centralezoemer wordt geactiveerd en de LED „BRAND" brandt. Alle sturingen
die op de centraletoestand „Brand" geprogrammeerd zijn, worden geactiveerd.
(DM, signaalgever, etc.)
De centralezoemer wordt geactiveerd en de LED „TECH. ALARM" brandt. Alle
sturingen die op de centraletoestand „TAL" geprogrammeerd zijn, worden
geactiveerd. (DM, signaalgever of brandbeveiligingsinstallatie worden niet
geactiveerd)
De LED „Vooralarm" brandt. Alle sturingen die op de centraletoestand
„Vooralarm" geprogrammeerd zijn, worden geactiveerd. (DM, signaalgever of
brandbeveiligingsinstallatie
brandalarmvoorwaarde, bijv. twee-groepen-afhankelijkheid, werd voldaan)
De centralezoemer wordt geactiveerd en de LED „STORING" brandt. Alle
sturingen die op de centraletoestand „STORING" geprogrammeerd zijn, worden
geactiveerd. (DM, signaalgever, etc.)
Bij activering van de groep, wordt een schakelfunctie uitgevoerd (zie hoofdst.
4.4.2). Per meldingsgroep kunnen 4 functies voor elke komende en gaande
activering worden uitgevoerd).
Bij activering van de groep, wordt een systeemtoestand ingesteld (zie hoofdst.
4.4.2). Sturingen die op deze systeemtoestand reageren, worden uitgevoerd. Het
relais moet bij het programmeren worden aangegeven.
Ongebruikte groepen zijn niet actief. De instellingen (indien voorhanden) blijven
opgeslagen voor het activeren op een later tijdstip. De bedrading van de
aansluitingsklemmen met een afsluitingselement (EOL-I of 10K weerstand), is
niet vereist.
Brandmeldcentrale ES Line
>ongebruikt<
blijft
voor
worden
pas
geactiveerd
mogelijk
toekomstige
als
aan
de
15