Reparatie
Installatie
1.
Sluit alle draden weer aan:
•
Motorvoeding en motortemperatuursensor.
Zie A
. 19 op pagina 17.
FB
•
Identificatiekabel (86). Zie A
•
Pulsgeverkabel (E) Zie A
•
Slagpositiesensordraad (29) Zie A
pagina 17.
2.
Installeer elektronicadeksel (3), 12 ringen (4),
12 schroeven (24) en draai vast tot 20-27 N•m
(15-20 ft-lb). Zie A
FB
Als de draden bekneld raken bij het vastdraaien van de
dekselschroeven, treedt er schade op. Zorg ervoor dat
alle draden vóór installatie in het deksel zijn geplaatst.
3.
Volg de De ventilatorbedrading opnieuw
installeren op pagina 16.
4.
Volg de Voedingskabel aansluiten op pagina 7.
5.
Sluit de voedingskabel aan op de voeding.
6.
Schakel de voeding in.
18
. 22 op pagina 18.
FB
. 21 op pagina 18.
FB
. 20 op
FB
. 17 op pagina 17.
LET OP
Kalibratie
OPMERKING: De onderpomp moet van de driver
worden verwijderd om de driver correct te kalibreren.
De kalibratieslaglengte is langer dan de operationele
slag. Als u de onderpomp bevestigd laat, zal de stang
van de bestuurder de onderste stang raken en zal deze
niet correct gekalibreerd worden.
1.
Schakel de voedingsspanning van de driver in door
voedingsschakelaar (S) op UIT, en daarna weer op
AAN te zetten.
2.
Wacht tot de status-led (L) constant brandt of start
met knipperen.
3.
Draai binnen 30 seconden de drukregelknop (N)
minstens vijf keer heen en weer tussen stand 0 en
10. Zet daarna de knop weer op 0. Als de status-led
(L) eerder constant brandde, zal die tijdens de
kalibratie een pulsgever-kalibratiefout (fout 8)
aangeven door te knipperen.
•
De uitgangsas van de driver (H) zal dan enkele
minuten omhoog en omlaag bewegen.
•
Halverwege de zelfkalibratie pauzeert de uitgangsas
van de driver (H), waarna de volgende stap begint.
•
De uitgangsas van de driver (H) beweegt 5-6 keer
sneller omhoog en omlaag.
4.
Wacht totdat de zelfkalibratie geheel is voltooid
voordat u verdergaat. Wacht tot de led stopt met
knipperen.
3A6919A