4 204 423 / 01
De inbedrijfstelling van de verwarmingsinstallatie
Controles voor de inbedrijfstelling
Verwarmingsinstallatie
Vullen van de verwarming
Vullen van de boiler
Instellen van de veiligheidsventielen Volgens de voorschriften van de installateur. De max. toegela-
De verwarmingsketel controleren
Toerental van de
verwarmingspompen
Toerental van de laadpomp
waterverwarme
Inbedrijfstelling
INBeDrIJfSTeLLING
De hierboven beschreven controles moeten absoluut uitgevoerd worden en de installatie moet door de
installateur voor het bedrijf vrijgegeven worden!
• Hoofdschakelaar inschakelen
• De schakelaar voor de bedrijfsmodi en temperaturen aan de verwarmingsketel moeten ingesteld worden
(zie "Instelmogelijkheden", pagina 10-40)
De inbedrijfstelling van de verwarmingsinstallatie
Een nieuw geïnstalleerde installatie mag pas in bedrijf worden
genomen als de bedrijfstest uitgevoerd werd en de installatie
door de installateur voor het bedrijf vrijgegeven werd.
De verwarming moet volledig met water gevuld en ontlucht zijn,
onder naleving van alle voorschriften van de verwarmingsin-
stallateur met betrekking tot het antivriesmiddel en de water-
behandeling. Controle van de waterstand aan de manometer of
hydrometer volgens de indicaties van de verwarmingsinstalla-
teur.
De installatie voor de warmwatervoorziening moet volgens de
voorschriften van de installateur gevuld worden.
ten bedrijfsdruk mag in de verwarmingsketel niet hoger zijn dan
3 bar.
De brander moet afgesteld worden en moet voor het bedrijf
vrijgegeven zijn. De keteldeuren moeten goed gesloten zijn en
de stekker van de brander moet ingestoken zijn.
Toerental en vermogensregeling moeten volgens de gegevens
van de verwarmingsinstallateur ingesteld worden.
Toerental en vermogensregeling moeten volgens de gegevens
van de verwarmingsinstallateur ingesteld worden.
9