DEEL III
WERKING van de kabelscanner
6. COMMUNICATIE- EN LOKALISEERFUNCTIE (Talk & Trace)
De ingebouwde communicatie- en lokaliseer-interface maakt een communicatie in twee richtingen
over de kabel mogelijk door gebruik te maken van de afstandsmodule met intercom. De
communicatie verloopt feilloos, ongeacht de lengte van de kabel of de verzwakking.
De interface kan eveneens gebruikt worden voor het identificeren en lokaliseren van kabels. Na
verbinding van de intercom-module met de kabelscanner hoort men een bieptoon op beide
toestellen. Er worden in dit geval geen koptelefoons gebruikt.
6.1 Een gesprek tot stand brengen
Alvorens te spreken moeten beide bedieners de koptelefoons opzetten. De twee jacks (mic en
phone) moeten op beide toestellen ingeplugd worden.
.
1. De 'Talk & Trace' functie wordt geactiveerd
door een druk op de toets
functie die momenteel geprogrammeerd is.
Het bericht ''Searching'' verplaatst zich op het
scherm en de kabelscanner probeert in
verbinding te komen met de intercom-
module.
2. Van zodra de afstandsmodule gevonden is
en de verbinding geslaagd is, verschijnt het
symbool PHO en hoort men een bieptoon; de
communicatie kan beginnen. Tegelijkertijd
licht de diode 'Talk' op op de intercom-
module en hoort men een bieptoon ter
bevestiging.
Als de communicatie tussen de twee modules verbroken wordt (bv. bij het veranderen van plug op
een verdeelbord) keert de hoofdmodule terug naar de ''Searching'' modus zodat de communicatie
onmiddellijk kan verdergezet worden nadat de intercom-module opnieuw verbonden is met
dezelfde kabel als het toestel.
Verbinding van de kabelscanner tijdens een gesprek
ongeacht de
25
Zoekmodus in de "Talk&Trace" functie
Intercom-module gevonden op het verwijderde
kabeluiteinde