Het condenswater wordt in de kuip van de buitenunit
gepompt, waarin het wiel van de ventilator beweegt.
Het water wordt op de warmtewisselaar van de buiten-
unit gesproeit en verdampt daar. Wordt teveel water
in deze kuip gepompt, dan loopt het via de afvoersok
van de buitenunit af.
Verzeker u ervan dat de onderkant van de buiten-
unit niet hoger dan 1,8 meter boven de onderkant
van de binnenunit hangt.
Om een storing aan de binnenunit te verhelpen, moet
de condenswatertank van de binnenunit worden
geleegd. Gaat u hierbij als volgt te werk:
1. Neem de condensafvoerslang aan de achterkant
van de binnenunit uit de houder.
2. Trek de stop uit de slang.
3. Vang het uitstromende water op.
4. Sluit de slang vervolgens weer met de stop af.
5. Plaats de slang weer in de houder.
8 Display
Normaal gesproken wordt op het display de ingestelde
temperatuur aangegeven.
Wordt de SET toets gedrukt, wisselt het display naar
de tijdklok en laat gedurende 5 sec. de resterende
vertragingstijd zien.
9 Infrarood sensor
Via de sensor ontvangt het apparaat de signalen van
de infrarood afstandsbediening.
Infrarood
afstandsbediening
Alle instellingen kunnen ook via de infrarood afstands-
bediening gekozen worden.
2
MODE
set
5
TIMER
reset
6
AUTO
SWING
POWER
1
on / off
THERMO
4
CONTROL
Afb. 5
De functies van de toetsen (afb. 5) zijn in hoofdstuk
„Bedieningspaneel" beschreven.
Het bereik van de afstandsbediening is ca. 5 meter.
Voeding: twee 1,5 V batterijen AAA.
Worden meegeleverd bij de afstandsbediening.
Functiekeuze
Koelen
1. Schakel het apparaat aan met de toets "Aan / Uit".
2. Stel met behulp van de pijltjestoetsen de gewenste
temperatuur in.
3. Kies met de toets "MODE" de gewenste ventilator-
snelheid (AUTO, HI, MED oder LO).
Ventileren
Bij de functie „alleen ventileren" kan de buitenunit in de
ruimte blijven staan. Hang in dit geval de buitenunit
echter niet op aan de binnenunit.
1. Schakel het apparaat aan met de toets "Aan / Uit".
2. Kies met de toets MODE de functie „FAN".
Ontvochten
Plaats de binnenunit en de buitenunit in de kamer die u
wilt ontvochten.
1. Let erop dat de binnenunit geen warme lucht van de
buitenunit aanzuigt.
2. Hang de buitenunit niet op aan de binnenunit.
3. Attentie: Het condenswater dat bij het ontvochten
ontstaat mag niet naar de buitenunit worden ge-
pompt omdat het anders weer aan de kamerlucht
wordt afgegeven danwel uit de buitenunit wegloopt.
4. Neem de condensafvoerslang aan de achterkant
van de binnenunit uit de houder en verwijder de
stop.
5. Laat het condenswater (stroomafwaarts) in een afvoer
of in een externe opvangbak lopen.
Let op dat de externe opvangbak niet overloopt!
Dit kan leiden tot waterschade.
6. Schakel het apparaat aan met de toets Aan / Uit.
7. Stel met de pijltjestoets de laagste temperatuur van
20° C in.
8. Kies met de toets MODE de laagste ventilatorsnel-
heid (LO).
7