HOOFDSTUK 6 – BEDIENING
6.1
WERKPOSITIE
Het
diagram
B/8
werkstanden (a, b, c, d) waarnaar op de volgende
pagina's wordt verwezen en beschrijft het gebruik van
de bandenwisselaar. Het gebruik van deze posities zorgt
voor meer precisie, snelheid en veiligheid bij het
gebruik van de machines.
6.2
HET WIEL VERGRENDELEN
Zorg er bij het vergrendelen van het wiel voor dat de klemmen goed op de velg
zijn geplaatst om te voorkomen dat de band valt.
Breng de mobiele bedieningseenheid naar de werkpositie [b].
Bedien de joystick 2 om de arm van de gereedschapshouder (12, afb. D) rechtop te zetten.
Bedien de joystick 1 om de gereedschapswagen en de schuiftafel (11, afb. D en 4, afb. A) weg te
bewegen van de klauwplaatarm en plaats het wiel in verticale positie op de schuiftafel
Deze operatie kan extreem gevaarlijk zijn.
Doe het alleen handmatig als u zeker weet dat u het wiel in evenwicht kunt houden.
Voor grote en zware banden moet een geschikte hefinrichting worden gebruikt.
Blijf de joystick 1 bedienen om de klauwplaatarm omhoog of omlaag te brengen om de
zelfcentrerende klauwplaat (3, afb. A) ten opzichte van de velg te centreren.
Met de bekken (5, afb. A) in de gesloten positie, verplaats het wiel op de schuiftafel naar de
zelfcentrerende boorkop. Bedien de boorkopschakelaar om de zelfcentrerende boorkop te openen
en op de binnenste velg te vergrendelen.
De meest geschikte vergrendelingspositie op de velg kan worden gekozen volgens de afb.
E/1-E/2-E/3-E/4-E/5 en E/6.
illustreert
de
verschillende