VOORSCHRIFTEN WATERKWALITEIT VERWARMINGSKETELS
1.
Zuurstofgehalte en hardheid
De in het verwarmingssysteem toegevoerde hoeveelheid suppletiewater is o.a.
bepalend voor het zuurstofgehalte en de hardheid van het water. Het
verwarmingssysteem moet daarom regelmatig op dichtheid worden gecontroleerd
en eventueel voorkomende lekkages dienen onverwijld te worden opgespoord en
verholpen.
1.1
Zuurstof
Er mag geen zuurstof, dus geen lucht, in het systeem komen. Is er een open
expansievat, dan dienen er zodanige maatregelen te worden genomen, dat
opname van zuurstof uit de
zuurstofopname is diffusie door pakkingen, O-ringen, kunststof e.d. Deze vorm
van zuurstofopname is niet te voorkomen, vandaar dat maatregelen ter
voorkoming van corrosie soms noodzakelijk blijven.
1.2
Hardheid
Kalk onstaat bij verhitting van water in de ketel.
Om een idee te krijgen of de hoeveelheid kalk die uit een bepaalde watersoort bij
een bepaalde watersuppletie hoeveelheid ontstaat, problemen voor de ketel kan
opleveren, kan onderstaande formule worden gebruikt.
Steengetal = tH x (5 x Sj+I)/Qk
Waarin: tH = tijdelijke hardheid in EdH, (eenvoudig te meten met testset voor
tijdelijk hardheid).
Sj = jaarlijkse suppletiewaterhoeveelheid (watermeterinbouw in de
suppletieleiding is dus absoluut noodzakelijk)
I = inhoud van het totale systeem in m
Qk = ketelcapaciteit in kW.
Geeft deze relatie een uitkomst < 0,25, dan zal de kans op voor de ketel
gevaarlijke kalkafzetting uiterst geringzijn.
Is het getal > 0,25 dan is (deel-) ontharding aan te raden.
2.
Het systeemwater mag niet merkbaar indikken (b.v. door ontsnappen van stoom)
omdat het chloridegehalte in dit water niet meer dan 10% hoger mag zijn dan in
het suppletiewater
lucht uitgesloten is. Een andere bron van
3
.
13