REMKO RR
Algemene instructies
De regelaar is geschikt voor het aansturen van
ventilatorconvectoren met drie snelheden.
De aansturing van de
ventilatorsnelheden wordt gerealiseerd
door drie potentiaalvrije relaisuitgangen
op de klemmen 5 t/m 8.
De regelaar is ontworpen voor
de aansturing van verschillende
klepvarianten, een elektrisch
verwarmingselement of een compressor.
De klemmen 9-10 zijn voor bestemd
voor de uitgang verwarmen en
de klemmen 11-12 voor de uitgang
koelen. In de afbeelding "Mogelijke
klepaansluitvarianten", zijn verschillende
klepaansluitmogelijkheden weergegeven,
op basis van het gebruikte systeem.
Bij het configureren kan de betreffende
klepvariant worden geprogrammeerd. Bij het
aansluiten van NO/NC-tweepuntskleppen
(AAN/UIT), kan worden gekozen tussen een
"Tweepunts"-regelgedrag met hysterese
of een "Continu" vergelijkbaar regelgedrag
(proportioneel). Hierbij wordt door het
aantal en de lengte van spanningsintervallen
de klep aangestuurd en het mediumdebiet
vrijwel traploos geregeld. Voor beide
regelvarianten kunnen NO/NC-kleppen
worden gebruikt (hoofdstuk "Mogelijke
klepaansluitvarianten a of c").
Proportionele driepunts-servokleppen
moeten volgens klepaansluitvarianten
"b" of "d", servokleppen voor
verwarmings-, resp. koelmodus (variant
"d"), een elektrisch verwarmingselement
als luchtheater (variant "e" of "f")
en warmtepomp-systemen volgens
variant "g" worden aangesloten.
De omkeerklep moet, afhankelijk van
de functielogica, worden aangesloten
op de klemmen 9, resp. 10 en
de compressor op klem 11.
16
Aanvullende aanwijzingen
1. De positionering van de
aanvoertemperatuursensor moet zo worden
gekozen, dat de temperatuur ook bij een
niet actieve klep kan worden gemeten.
2. Individuele voelers mogen niet voor
meerdere regelaars worden gebruikt.
3. Op de klemmen mag slechts één
voeler worden aangesloten.
4. Alle aangesloten voelers, bimetaal- f
vrijgavecontacten moeten goed
worden geïsoleerd.
5. Een hoofdschakelaar die alle polen
uitschakelt, evenals een zekering
moeten worden voorzien.
6. Het aansluiten van alle externe
contacten, bijv. vrijgavecontact,
moeten een galvanische scheiding
hebben naar alle spanningvoerende en
geaarde onderdelen van de installatie.
7. Kunnen personen in de
gevarenzones van de externe
contacten komen, moeten speciale
veiligheidsmaatregelen worden
getroffen (bijv. veilige laagspanning).
8. Het openen van de afdekking van
de regelaar mag alleen gebeuren
in spanningsloze toestand.
Jumperconfiguratie
Jumperconfiguratie
JP1 Voedingsspanning 230V
JP2 Voedingsspanning 24V
JP3 Frequentie 50Hz
JP4 Frequentie 60Hz
JP5 Toegang configuratieniveau actief
Toegang configuratieniveau geblokkeerd
JP1
JP2
JP1
JP2
JP3
JP4
JP3
JP4
JP5
JP5