Tweedraadssysteem met een klep
voor het koelen en een elektr.
verwarmingselement voor het
verwarmen (P01=2):
De regelaar kan voor de regeling
van een installatie met een elektrisch
verwarmingselement voor het
verwarmen en een klep voor het
koelen worden gebruikt bij een
tweedraadssysteem: een elektrisch
gevoed verwarmingselement in
de winter en een tweede systeem met
een halfjaarlijks verzorgd, koud medium
in de zomer, bijvoorbeeld door een
koudwatermachine.
Een warmtewisselaar voor het koelen en
een elektrisch verwarmingselement voor
het verwarmen in de binnenunit kunnen
dan de betreffende warmte, resp. koude
afgeven. Een op klem 9 aangesloten
elektrisch verwarmingselement en
een op klem 11 (12) aangesloten
koelklep (klepaansluitvariant e of
f), regelt de aansturing van het
verwarmingselement en het mediumzijdige
debiet in de warmtewisselaar van
de binnenunit.
Een omschakeling van de bedrijfsmodi
kan handmatig (P02=0) via de regelaar,
automatisch (P02=1), bijv. via een
aanvoertemperatuurvoeler SM of extern
door bijv. een gebouwbeheersysteem
(P02=2) gebeuren.
Om pendelbedrijf te voorkomen, is bij
een automatische omschakeling een
neutrale dode zone noodzakelijk tussen
verwarmings- en koelbedrijf.
Bij het gebruik van
verwarmingselementen is een aan de
lokale omstandigheden aangepaste
naloop van de ventilator na uitschakeling
van het verwarmingselement
noodzakelijk (P21 > 20 s).
Tweedraadssysteem met een klep
voor verwarmen of koelen en een 2e
warmtebron (verwarmingselement) voor
het verwarmen (P01=3):
De regelaar kan voor de besturing van
een installatie met een verwarmings-/
koelklep in een tweedraadssysteem
en een elektrisch verwarmingselement
van 2e warmtebron voor het verwarmen
worden gebruikt: een systeem met
klepgestuurd, halfjaarlijks verzorgd warm
medium in de winter en halfjaarlijks
verzorgd koud medium in de zomer,
bijv. door een omkeerbare warmtepomp
en bij onvoldoende warmtetoevoer
van het verwarmingscircuit, door
een halfjaarlijks gebruikt elektrisch
verwarmingselement in de binnenunit.
Een warmtewisselaar voor het
verwarmen of koelen en een 2e
warmtebron (verwarmingselement)
voor het verwarmen in de binnenunit
kunnen dan de warmte, resp. koude
afgeven. Een op klem 9 aangesloten
elektrisch verwarmingselement en een
op klem 11 (12) aangesloten koelklep
(klepaansluitvariant e of f), regelt de
aansturing van het verwarmingselement
en het mediumzijdige debiet in
de warmtewisselaar van de binnenunit.
Komt de ruimtetemperatuur onder een
bij C18 instelbare hysterese, schakelt
de 2e warmtebron eveneens in. Om
pendelbedrijf te voorkomen, is een
neutrale dode zone (P19 > 2,0°C)
noodzakelijk tussen verwarmings-
en koelbedrijf.
Bij het gebruik van
verwarmingselementen is een aan
de lokale omstandigheden aangepaste
naloop van de ventilator na uitschakeling
van het verwarmingselement
noodzakelijk (P21 > 20 s).
11