Beschrijving
Ventilatoraansturing in de modus koelen (klem 11/12):
Servomotoren (P06=1), NC-kleppen (P06=2), NO-kleppen (P06=3),
P06
mediumdebietgeregelde NC- (P06 =4) of NO-kleppen (P06=5) kunnen worden
gebruikt (zie hoofdstuk "Mogelijke klepaansluitvarianten").
Weergave/werking van de aanvoertemperatuurvoeler SM / min. mediumtemperatuur
(klem 13-14):
De temperatuur van een voeler SM kan worden weergegeven (P07=1) of onderdrukt
P07
(P07=0) . Bij het gebruik van een bimetaalthermostaat (P07=2) kan de functie
"Minimale mediumtemperatuur" worden gebruikt in de verwarmingsmodus.
Functie niet mogelijk bij gebruik van een externe voeler ruimtetemperatuur SA!
Geforceerde circulatie:
De parameter activeert de ventilator nooit (P08=0), tijdens koelbedrijf (P08=1), tijdens
P08
verwarmingsbedrijf (P08=2) of tijdens koel en verwarmingsbedrijf (P08=3) elke 15 minuten
ca. 1,5 minuut op de laagste snelheid om een geforceerde circulatie van de lucht te bereiken.
Functie status bij spanningsuitval:
Bij spanningsuitval slaat de regelaar de ingestelde modus op en start bij terugkeer
P09
van de spanning met de eerdere instellingen (P09=1). Bij bepaalde installaties
moet de regelaar na terugkeer van de spanning in standby-bedrijf (P09=2) of altijd
uitgeschakeld blijven (P09=3).
Gebruik van de interne op externe ruimtetemperatuurvoeler SA (klem 14-15):
Deze parameter bepaalt of de interne (P10=0) of de externe (P10=1)
P10
ruimtetemperatuurvoeler (accessoire) moet worden gebruikt voor de temperatuurmeting.
Functie niet mogelijk bij gebruik van een bimetaalthermostaat BC!
Ruimtetemperatuurcorrectie/-aanpassing
P11
Bijv. bij een ongunstige positionering van de regelaar, kan de meetwaarde van de gemeten
ruimtetemperatuur binnen het instelbereik -10,0...+10,0°C worden aangepast.
Begrenzing instelling minimale instelwaarde verwarmingsmodus:
P12
De parameter begrenst het minimale instelbereik tussen 5,0...35,0°C.
Begrenzing instelling maximale instelwaarde verwarmingsmodus:
P13
De parameter begrenst het maximale instelbereik tussen 5,0...35,0°C.
Begrenzing instelling minimale instelwaarde koelmodus:
P14
De parameter begrenst het minimale instelbereik tussen 5,0...35,0°C.
Wordt niet gebruikt tijdens de neutrale zone, alleen regeling van P12 en P13.
Begrenzing instelling maximale instelwaarde koelmodus:
P15
De parameter begrenst het maximale instelbereik tussen 5,0...35,0°C.
Wordt niet gebruikt tijdens de neutrale zone, alleen regeling van P12 en P13.
Instelwaarde vorstbeveiligingstemperatuur:
Deze parameter bepaalt de minimale temperatuur in de ruimte binnen het bereik
P16
0,1...15,0°C, die ook bij een uitgeschakelde regelaar wordt bewaard. De functie is alleen
actief bij geactiveerde verwarmingsmodus en de ventilatorsnelheid wordt beperkt tot
de laagste snelheid. Bij invoer van de waarde P16=0,0°C wordt de functie geblokkeerd.
Temperatuurverlaging in de modus economy
Bij actieve economy-functie wordt de insteltemperatuur tijdens de verwarmingsmodus
P17
met de ingestelde hysterese tussen 0,1...10,0°C verlaagd en bij de koelmodus
verhoogd. Bij invoer van de waarde P17=0,0°C wordt de functie altijd geblokkeerd.
Temperatuurhysterese in de modus verwarmen en koelen:
P18
Deze parameter bepaalt de hysterese tussen 0,2...1,0°C onder (verwarmen) of boven
(koelen) de instelwaarde waarbij de AAN/UIT-klepuitgangen worden geactiveerd.
21