GEBRUIK
6
6.5 Meetfuncties
6.5.1 Flow (C1.1.0 Flow)
Flowrichting (C1.1.4 Flowrichting)
Met deze functie kan de bediener de flowrichting instellen in relatie tot de pijl op de behuizing.
Als "positief" is geselecteerd, komt de flowrichting overeen met de "+"-pijl, terwijl bij "negatief"
de flowrichting overeenkomt met de "-"-pijl op de behuizing.
Demping van procesruis (C1.1.5 Demping van procesruis)
De flow- en dichtheidsmetingen worden gefilterd om procesruis te verminderen. De
tijdsconstante van dit filter kan in C1.1.5 worden gewijzigd. Het filter dempt de
signaalschommelingen met een signaaltoenametijd t90 die gelijk is aan de demping van de
procesruis.
U kunt deze tijd verkorten wanneer u wilt dat het apparaat sneller reageert, zoals bij korte
batches. Deze parameter is alleen beschikbaar wanneer de expertmodus is ingeschakeld
(C6.4.5).
Lage flow stop (C1.1.6 Lage flow stop)
De flowsensor biedt een afslag voor lage stromingen (C1.1.6); dit is een percentage voor het
nominale massadebiet. De afslag is standaard ingeschakeld en zet alle meetvariabelen op nul
wanneer de stroom onder de ingevoerde afslagwaarde komt.
Deze parameter is alleen beschikbaar wanneer de expertmodus is ingeschakeld (C6.4.5).
90
www.krohne.com
MFC 400
10/2016 - 4005498001 - MA MFC 400 R04 nl