Hiermee wordt de gewenste comfort-temperatuur
bereikt en op peil gehouden. Er moet altijd op gelet
worden dat de apparaten met de laagste, maar
noodzakelijke temperatuurwaarde worden gebruikt,
om deze voorwaarden te behouden. Af fabriek
is de thermostaat ingesteld op 20°C. Deze waarde
maakt een gemiddeld installatiebereik tussen
3 en 5 meter met ruimte-temperaturen tussen 17 en
19°C (zie grafiek hieronder) mogelijk.
AANWIJZING
De temperatuur op de interne thermostaat
minimaal 2 K boven de gewenste ruimte-
temperatuur instellen.
Storingsdiagnose
Bij een storing brandt continu de rode alarmlamp op
het bedieningspaneel.
Voor het terugzetten van de storing moet
de reset-toets langer dan 1 seconden ingedrukt
worden gehouden.
Als de storing na de terugzetting blijft bestaan, niet meer
dan drie terugzetpogingen uitvoeren en de contact
opnemen met de klantenservice voor reparatie van
de storing. Voor het activeren van de diagnose, moet
de reset-knop langer dan 5 seconden ingedrukt
worden gehouden. Vervolgens begint de rode lamp
te knipperen. Het foutnummer kan alleen aan de hand
van het aantal knippersignalen worden vastgesteld.
De knippervolgorde wordt herhaald en door een pauze
van 2 seconden tussen de herhalingen aangeduid.
F1 - LED knippert eenmaal snel
F2 - LED knippert tweemaal snel
F5 - LED knippert vijfmaal snel
F6 - LED knippert zesmaal snel
F8 - LED knippert achtmaal snel
Type storingen
De door de besturingsprintplaat aangeduide
en opgeslagen storingen (vergrendelingen) hebben
de volgende oorzaken:
F1 - Storing van het apparaat voor vlambewaking
vanwege een mislukte ontsteking van de brander;
de besturingsprintplaat zorgt voor de melding
van de storing voor een serie automatische
ontgrendelingspogingen.
F2 - Activering van de veiligheidsthermostaten.
Indien de door te thermostaat geregistreerde
temperatuur te hoog is, activeert deze
en blokkeert het bedrijf van het apparaat.
F5 - Branderventilator defect;
Verbrandingslucht-ventilator is defect of de
signaalmelding op de besturingsprintplaat ligt
buiten het tolerantiebereik voor het gewenste
toerental.
F6 - Verbrandingslucht-ventilator defect;
Verbrandingslucht-ventilator is defect of de signaalmelding
op de besturingsprintplaat ligt buiten het tolerantiebereik
voor het gewenste toerental.
F8 - De besturingsprintplaat heeft ongewenst gedrag
geïdentificeerd.
De storingen F1 en F2 worden door
de veiligheidsinrichtingen veroorzaakt en zijn daarom
permanent:
De storing blijft bij het uit- en inschakelen van
de netspanning bestaan en kan alleen met de hand
worden ontgrendeld.
LET OP
Voor de ontgrendeling van een veiligheidsinrichting
moet de oorzaak van de activering gelokaliseerd
en opgelost worden.
AANWIJZING
Veiligheidsinrichtingen mogen tijdens het
bedrijf van de apparaten niet worden overbrugd
of geblokkeerd!
Lamellenuitlijning
Voor het inschakelen van het apparaat moeten de lamellen
minimaal 45° worden geopend om oververhitting
van de verbrandingskamer te voorkomen.
11