11.0 Opsporing en verwijdering van fouten
11.1 Oorzaken voor fouten en de verwijdering ervan
Nummer Fout
1
De machine boort niet De machine is niet aan het stroomnet aangesloten
2
De boordiepte klopt niet De boordiepte-afstelling staat op een verkeerde positie
3
De boringen zijn op
een verkeerde positie
4
Beslagen kunnen niet De luchtdruk is niet correct afgesteld
correct of heel moeilijk
worden ingedrukt
5
Boringenzijnnietnetjes De boren zijn stomp of verbogen
6
Controlelamp naast
de hoofdschakelaar
brandt niet
7
Controlelamp naast
de hoofdschakelaar
knippert
(knippertijd 1 sec.)
8
Controlelamp naast
de hoofdschakelaar
knippert
(knippertijd 0,3 sec.)
9
Boor draait naar links Fase aan de toevoerleiding is verkeerd aangesloten
in de verkeerde richting
54
NL
Oorzaak voor de fout
Zekering defect
Motor werkt, aandrijving niet
De machine is niet aan de persluchtvoorziening
aangesloten
De luchtdruk is niet correct afgesteld
Boren zijn te kort of te lang afgesteld
De boren zijn niet volledig in de boorspankoppen
gespannen
Werkstukdikte is verkeerd
Het booraggregaat loopt tegen een hindernis
Toevoertoets werd losgelaten vooraleer de
boordiepte werd bereikt
Het werkstuk ligt niet precies aan de aanslagen
De werktafel is niet juist afgesteld
Er is spaan / vuil tussen de aanslagen en het werkstuk Vuil en spaan verwijderen
De aanslagen op het liniaal zijn niet precies afgesteld Positie van de aanslagen controleren
Indrukbeugel loopt tegen een voorwerp
Materiaal te hard – geen materiaal volgens de
voorschriften gebruikt
Boringen zijn niet diep genoeg
Boordiameter te klein
Positie indrukmatrijs verkeerd
Werkstuk is verschoven
Boorslag te laag of te hoog
Doorgangsboringen uitgescheurd
Verkeerd materiaal gebruikt
Verkeerde draairichting
De machine heeft geen stuurspanning
Machine staat niet in basispositie
Werkstuk is nog gespannen
Verwijdering van de fout
De machine aan het stroomnet aansluiten
Zekering uitwisselen
Bowex koppeling of aandrijvingsbrug
controleren en indien nodig uitwisselen
Machine aan de persluchtvoorziening aansluiten
De luchtdruk tussen 6 en 7 bar afstellen
De boordiepte-afstelling op juiste boordiepte
afstellen
Boorlengte op 57 mm afstellen
Boorspankop van vuil ontdoen en boor volledig
inspannen – boorlengte controleren
Werkstukdikte controleren
Hindernis verwijderen
Toevoertoets zolang bedienen tot de
boordiepte is bereikt
Erop letten dat het werkstuk precies aan het liniaal
en de aanslagen ligt. – Neerhouderarmen gebruiken
Werktafel op de juiste positie afstellen
en eventueel corrigeren
De luchtdruk tussen 6 en 7 bar afstellen
Controleren of de matrijs ergens tegenstoot
Alleen maar materiaal volgens de
voorschriften gebruiken
Boordieptes controleren en eventueel corrigeren
Boordiameter controleren en eventueel corrigeren
Positie van de indrukmatrijs correct afstellen,
beugelpositie justeren
Erop letten dat het werkstuk precies aan het liniaal
en de aanslagen ligt. – Neerhouderarmen gebruiken
Boren uitwisselen
Boorslagsnelheid afstellen (zie hoofdstuk 6.10)
Dakspitsboor voor doorgangsboringen gebruiken
Alleen maar materiaal volgens
de voorschriften gebruiken
Draairichting van de boren controleren
- Machine aan het stroomnet aansluiten
- Hoofdschakelaar aanschakelen
- Eventueel spanningsverzorging controleren
- Aggregaten in basispositie schuiven
- NOOD-UIT ontgrendelen
- Eindschakelaar boorslag bovenaan controleren
- Eindschakelaar boorslag achteraan controleren
- Rupscilinder uitschuiven
Werkstuk m.b.v. de overeenkomstige
taster ontspannen, schakelaarpositie
op rijboring wijzigen
Laat door een elektricien de fase in de
toevoerleiding of de stekker omdraaien.