8
Spraakbediening van het radio-navigatiesysteem
Spraakbediening van het radio-navigatiesysteem
Algemene aanwijzingen
Inleiding
Met deze uitrusting kunnen met behulp van gesproken aanwijzingen via de in de
wagen gemonteerde microfoons enkele functies van het radio-navigatiesysteem
worden bediend; een zgn. 'Speak what you see (uitspreken wat u op het beeld-
scherm ziet)' systeem.
De spraakbediening kan met de functies RADIO, MEDIA, PHONE, MAP en NAV
worden gebruikt.
Het volume tijdens het gesprek kan op ieder moment worden gewijzigd door aan
bedieningsknop
A
te draaien.
1
Spraakbediening inschakelen (dialoog)
•
Kort op toets
drukken.
Spraakbediening uitschakelen (dialoog)
•
Na het uitvoeren van het spraakcommando schakelt de spraakbediening auto-
matisch uit.
•
Door op een van de toetsen te drukken die zich aan de zijkant van het beeld-
scherm van het apparaat bevinden of door het beeldscherm aan te raken (niet de
functietoets
in de hulpweergave).
Uitfaden
•
Door uitspreken van het commando 'Afbreken'.
•
Als het systeem bij ingeschakelde dialoog geen commando ontvangt of het
commando niet herkend, antwoordt het met de vraag 'Wat zegt u?' waarna een
nieuw commando kan worden gegeven. Als het systeem ook de tweede maal geen
spraakcommando ontvangt, wordt hulp aangeboden. Als het systeem ook de derde
maal geen spraakcommando ontvangt, krijgt u de melding 'Afbreken' en schakelt
de spraakbediening uit.
Een optimale verstaanbaarheid van de spraakcommando's is afhankelijk van
meerdere factoren:
•
Met een normaal volume spreken, zonder beklemtoning en zonder overdreven
lange spreekpauzes.
•
Een slechte uitspraak voorkomen.
•
Geen afkortingen gebruiken - altijd het volledige commando uitspreken.
•
Niet spreken wanneer het systeem een melding geeft. Zolang het systeem de
melding niet heeft beëindigd, zal het niet op een ander commando reageren.
•
Portieren, ruiten en het schuifdak sluiten om storende buitengeluiden te
beperken resp. te voorkomen.
•
Bij hogere snelheden adviseren wij harder te spreken, maar met een rustige
stem, zodat het commando niet door nevengeluiden wordt overstemd.
•
Tijdens de dialoog andere geluiden in de wagen, bijvoorbeeld tegelijkertijd spre-
kende inzittenden, vermijden.
•
De microfoon voor de spraakbediening is zowel op de bestuurder als op de
bijrijder gericht. Hierdoor kunnen zowel de bestuurder als de bijrijder het apparaat
bedienen.
Dialoog
De tijd waarin het systeem gereed is om spraakcommando's te ontvangen en uit te
voeren wordt als Dialoog aangeduid. Het systeem geeft een akoestische terugmel-
ding en begeleidt u door de afzonderlijke functies.
Lange en korte dialoog kiezen
De soort dialoog kan worden ingesteld door op de toets
drukken en het uitspreken van het commando 'Lange dialoog' of 'Korte dialoog'.
De soort dialoog kan ook handmatig worden ingesteld in de functie SETUP →
→
→
Spraakbediening
Dialoogstijl
Lang
Als de korte dialoog wordt gekozen, kort het systeem enkele meldingen af of
vervangt deze door een akoestische signaal (gong), hierdoor wordt de bediening
versneld.
Als de lange dialoog wordt gekozen, spreekt het systeem de volledige meldingen
uit zonder deze in te korten.
De spraakcommando's zijn voor de lange en korte dialoog gelijk.
Meldingen onderbreken
Door op toets
op het apparaat te drukken, kan de momenteel gesproken
melding worden beëindigd. Hierdoor is het mogelijk een volgend spraakcommando
eerder uit te spreken.
Spraakcommando's
De spraakbediening is alleen in de volgend talen beschikbaar:
Tsjechisch, Engels, Duits, Frans, Spaans, Portugees, Nederlands, Italiaans.
op het apparaat te
of
.
Kort