Knoppen op het bedieningspaneel
2. Mode
1. On
11. Moduslampjes
Knoppen en lampjes
P
1
On
2
Mode*
3
Inzoomen/
Uitzoomen
4
Afdrukinstellingen*
5
OK
6
x
Start
y
7
Stop/Clear
8
Bladerknoppen met
vier pijlen
9
Terug
10
q
Setup*
11
Moduslampjes
*Zie "Overzicht van de instellingen op het bedieningspaneel" op pagina 39 voor meer informatie over de items
van de verschillende menu's.
Opmerking:
Op de knop y Stop/Clear en de aan-uitknop P On na, worden de knoppen op het bedieningspaneel alleen gebruikt wanneer rechtstreeks
vanaf een geheugenkaart wordt afgedrukt.
3. In-/uitzoomen
10. Setup
Functie
Hiermee zet u de printer aan en uit.
Hiermee selecteert u de geheugenkaartmodus of de modus voor speciale afdruktaken.
(Een lampje geeft aan welke modus actief is.)
Hiermee maakt u de foto's groter en kleiner of wijzigt u de weergave van de foto's op het display.
Hiermee geeft u de afdrukinstellingen weer.
Hiermee opent u het instelmenu en selecteert u op het display het item dat u wilt instellen.
Hiermee begint u met afdrukken op basis van de instellingen die op het display zijn vastgelegd met de
knoppen van het bedieningspaneel.
Hiermee annuleert u een afdruktaak of wist u instellingen op het display. Wanneer u deze knop drie
seconden of langer ingedrukt houdt, worden alle printerinstellingen gereset.
Hiermee verplaatst u de cursor over het display. Ook kunt u hiermee de waarden die u wilt invoeren,
verhogen en verlagen.
Hiermee keert u op het display terug naar het hoofdscherm.
Hiermee geeft u de basisinstellingen en onderhoudsopties weer.
Hiermee wordt aangegeven welke modus actief is.
4. Afdrukinstellingen
5. OK
9. Terug 8. Bladerknoppen
met vier pijlen
Printeronderdelen en bedieningspaneel
6. Start
7. Stop/Clear
7