7.
Sharpness (Scherpte): past de scherpte van het beeld aan. Hoe hoger de waarde, hoe scherper het beeld.
8.
Preset mode (Standaardmodus): met de verschillende standaardmodi kunt u de instellingen van het
projectorbeeld aanpassen aan het type programma. Zie pagina
9.
Extended Picture Settings (Uitgebreide beeldinstellingen)
Color Temp. (Kleurtemperatuur): stelt de gewenste kleurtemperatuur in: User 1 (Gebruiker 1), User 2
(Gebruiker 3), Warm, Normal (Normaal) en Cool (Koel). Zie pagina
opslaan van informatie over de kleurtemperatuur onder User 1 en 2 (Gebruiker 1 en 2);
Kleurverbetering
Red (Rood): stelt een waarde in voor de rode tinten. Hoe hoger de waarde, hoe groter de intensiteit van
de rode kleurschakeringen in het beeld.
Green (Groen): stelt een waarde in voor de groene tinten. Hoe hoger de waarde, hoe groter de intensiteit
van de groene kleurschakeringen in het beeld.
Blue (Blauw): stelt een waarde in voor de blauwe tinten. Hoe hoger de waarde, hoe groter de intensiteit
van de blauwe kleurschakeringen in het beeld.
Yellow (Geel): stelt een waarde in voor de gele tinten. Hoe hoger de waarde, hoe groter de intensiteit van
de gele kleurschakeringen in het beeld.
White (Wit): stelt een waarde in voor de witte tinten.
10. Save Settings (Instellingen opslaan): gebruikers kunnen de instellingen opslaan in drie videogeheugens,
inclusief alle items in het menu Picture (Beeld). Elke invoerbron kan maximaal 3 sets met
gebruikersgeheugens opslaan.
De instellingen opslaan:
i.) Pas de items in het menu Picture (Beeld) naar wens aan.
ii.) Selecteer Save Settings (Instellingen opslaan) en druk op ENTER.
iii.) Selecteer To User's Memory 1, To User's Memory 2 of To User's Memory 3 (Naar gebruikersgeheugen
1, 2 of 3) en druk op ENTER om de instellingen op te slaan..
iv.) Druk op EXIT (Afsluiten) om het schermmenu af te sluiten.
11. Load Settings (Instellingen laden): u kunt de standaardinstellingen laden of de instellingen van een van de
drie gebruikersgeheugens.
Menu Display (Weergave)
Gebruik dit menu om de beeldweergave van de projector in te stellen.
1.
Aspect Ratio (Beeldverhouding): u kunt kiezen uit enkele beeldverhoudingen voor de verschillende
videosignalen: Zie pagina
2.
PIP
G in V: geeft de beelden van de grafische groep weer in de beelden van de videogroep.
V in G: geeft de beelden van de videogroep weer in de beelden van de grafische groep.
PIP Off (PIP Uit): schakelt de PIP-functie uit.
3.
PIP Master: stelt het hoofd- of subvenster in als het actieve venster, zodat er wijzigingen kunnen worden
aangebracht.
4.
POP
G <=> V: geeft de beelden van de grafische groep links in het scherm weer en de beelden van de videogroep
rechts in het scherm.
V <=> G: geeft de beelden van de videogroep links in het scherm weer en de beelden van de grafische groep
rechts in het scherm.
POP Off (POP Uit): schakelt de POP-functie uit.
5.
POP Master: stelt het linker- of rechtervenster in als het actieve venster, zodat er wijzigingen kunnen worden
aangebracht.
6.
PIP/POP Source Selection (PIP/POP-bron selecteren): selecteert het ingangssignaal dat wordt weergegeven
als het PIP- of POP-beeld.
26
Menu's
21
voor meer informatie.
21
voor meer informatie.
28
voor meer informatie over het