1.16
De hoogwerker is met een draaistop uitgerust, waarmee maar 1 draaiing in elke richting mogelijk is.
Indien de draaistop ingeschakeld werd, moet de hoogwerker om 1 draaiing teruggedraaid worden.
1.17
Bij een te lage accuspanning worden de bewegingen van de hoogwerker uitgeschakeld. Om de
werkkorf naar beneden te brengen, kan de hoogwerker voor een korte tijd weer in werking gebracht
worden: noodstop (1) indrukken en aansluitend weer loslaten.
De werkkorf moet daarna onvoorwaardelijk onmiddellijk gezakt worden, daarmee de bediener de
korf verlaten kan. Indien mogelijk zou de hoogwerker in transportpositie gebracht worden. Voor de
volgende ingebruikneming moeten de accu's geladen worden.
1.18
Indien de werking van de hoogwerker tijdens het gebruik ten gevolge van andere als die onder de
punt 1.17 vermelde storingen in de functie uitgeschakeld wordt, de korf met behulp van de
noodzakinrichting, naar beneden brengen (Zie "Noodzakken").
1.19
Na het gebruik moet de hoogwerker in rijpositie gebracht worden. Dan de hoofdschakelaar (B) en de
sleutelschakelaar (2) uitschakelen (2b). Op het type 1850 E, de sleutelschakelaar (2) uitschakelen
en de kabel oprollen. Wanneer de hoogwerker verlaten wordt, moet de machine tegen onbevoegd
gebruik verzekerd worden. De sleutel meenemen.
1.20
Indien een netaansluiting voor het laden van de accu's of voor werken vanuit de korf gebruikt wordt,
moet men daarop opmerkzaam zijn, dat de leiding tijdens het rijden of het draaien niet beschadigd
wordt.
1.21
Op hoogwerkers met aandrijving wordt deze door het draaien van de sleutelschakelaar (2) naar
bediening van de steunbeen (2a) en door middel van de schakelaar links op de blok met de
schakelaar van de steunbenen (C) gekoppeld. Koppelen naar beneden, ontkoppelen naar boven.
BELANGRIJK! Wanneer de rijaandrijving ontkoppeld is, moet de handrem aangetrokken worden.
- 9 -