Lichtmeetfunctie
Met deze instelling kunt u de lichtmeetfunctie kiezen die bepaalt welk deel van het onderwerp
wordt gemeten voor de berekening van de belichting.
De volgende stappen worden gebruikt in de
over het gebruik van de lichtmeetfuncties tijdens het opnemen van bewegende beelden, zie
pagina 90.
Bij gebruik van de DSC-T900, zet u de functiekeuzeknop in de stand
1 Doe de lensafdekking omlaag om de
opnamefunctie in te schakelen.
2
(Opn.functie) t
t
3
(Lichtmeetfunctie) t gewenste functie t
(Multi)
(Midden)
(Punt)
Opmerkingen
• De lichtmeetfunctie ligt vast op [Multi] wanneer u het scherm aanraakt om het punt te selecteren waarop
u wilt scherpstellen.
• Als u de lichtmeetfunctie instelt op iets anders dan [Multi], ligt [Gezichtsherkenning] vast op [Na
aanraken].
• De lichtmeetfunctie ligt vast op [Multi] zolang de lach-sluiterfunctie is ingeschakeld.
(Autom. Programma) functie. Voor informatie
(Autom. Programma)
Hiermee wordt het beeld onderverdeeld in meerdere delen en wordt
op ieder deel een lichtmeting uitgevoerd. De camera bepaalt een
goed afgewogen belichting (lichtmeting met meerdere patronen).
Hiermee wordt het midden van het beeld gemeten en wordt de
belichting bepaald aan de hand van de helderheid van dat deel van
het onderwerp (lichtmeting met nadruk op het midden).
Hiermee wordt slechts een deel van het
onderwerp gemeten (puntlichtmeting).
Deze functie is handig wanneer het
onderwerp van achteren wordt belicht
of wanneer er een sterk contrast is
tussen het onderwerp en de
achtergrond.
(stilstaand beeld).
Dradenkruis van de
puntlichtmeting
Plaats dit op het onderwerp
34
NL