3.2.5. Externe Stop
De functie 'External Stop' kan de werking van de unit in
bijvoorbeeld een noodsituatie onafhankelijk van andere
startsignalen onderbreken.
De unit wordt voorzien van een eigen laagspanningsignaal,
bijvoorbeeld door middel van een rookmelder via een relais,
zolang de unit in bedrijf is. De unit wordt gestart met behulp
van de geprogrammeerde startsignalen. Als het signaal van
de functie wordt onderbroken (het contact wordt geopend),
dan wordt de unit ongeacht de bedrijfsstatus stopgezet.
AM 150, 300, 500 en 800 met AQC-L (zwarte
besturingskast)
J17-4
J17-5 / 7 / 11
Wanneer de unit in bedrijf moet zijn, wordt een 13,5 VDC-
signaal bijvoorbeeld door middel van een rookmelder via
een relais (1) van klem J17-4 met klem J17-5 (AI#1), J17-7
(AI#2) of J17-11 (AI#3) verbonden.
Ingang AI#1, AI#2 of AI#3 moet op een pc met het programma
Airlinq Service Tool worden ingesteld op 'External Stop'.
AM 500, 800, 900, 1000 en 1200 en DV 1000 met AQC-P
(grijze besturingskast)
J1-8
J1-5 / 6 / 7
Een 12 VDC-signaal wordt bijvoorbeeld door middel van een
rookmelder via een relais (1) van klem J1-8 met klem J1-5
(DI#3), J1-6 (DI#2) of J1-7 (DI#1) verbonden.
Ingang DI#3, DI#2 of DI#1 moet op een pc met het programma
Airlinq Service Tool worden ingesteld op 'External Stop'.
3.2.6. Boost
De Boost-functie kan worden gebruikt om de luchtstroming
tijdelijk te wijzigen. De functie wordt met vaste stuurspan-
ningen voor zowel de toevoer- als de afvoerventilator en
eventueel met een nadraaitijd geprogrammeerd. Ook kan
een onbalans worden geprogrammeerd.
De unit wordt voorzien van een eigen laagspanningsignaal
via een extern contact (bijv. een schakelaar) (1). De unit stopt
het normale programma en activeert de boost functie als
het contact is gesloten. Als het signaal wordt onderbroken,
wordt het vorige programma hervat. Indien de unit is gestopt,
zal activering van de boost functie de unit opstarten.
AM 150, 300, 500 en 800 met AQC-L (zwarte
besturingskast)
1
1
J17-4
J17-5 / 7 / 11
Wanneer de unit in bedrijf moet zijn, wordt een 13,5 VDC-
signaal bijvoorbeeld door middel van een rookmelder via
een sluitcontact (2) van klem J17-4 met klem J17-5 (AI#1),
J17-7 (AI#2) of J17-11 (AI#3) verbonden.
Ingang AI#1, AI#2 of AI#3 moet op een pc met het program-
ma Airlinq Service Tool worden ingesteld op 'Boost'en de
stuursignalen (motorvoltages) en eventueel een nadraaitijd
op het gewenste niveau.
AM 500, 800, 900, 1000 en 1200 en DV 1000 met AQC-P
(grijze besturingskast)
J1-8
J1-5 / 6 / 7
Wanneer de unit in bedrijf moet zijn, wordt een 12 VDC-
signaal bijvoorbeeld door middel van een rookmelder via
een sluitcontact (2) van klem J1-8 met klem J1-5 (DI#3), J1-6
(DI#2) of J1-7 (DI#1) verbonden.
Ingang DI#1, DI#2 or DI#3 moet op een pc met het program-
ma Airlinq Service Tool worden ingesteld op 'Boost'en de
stuursignalen (motorvoltages) en eventueel een nadraaitijd
op het gewenste niveau.
3.2.7. Analoog BMS-systeem
De ventilatie-unit kan worden aangesloten op een ana-
loog gebouwbeheersysteem (A-BMS - analouge Building
Management System).
AM 150, 300, 500 en 800 met AQC-L (zwarte
besturingskast)
J17-4
J17-5
J17-7
0-10V
GND
J17-8
J17-11
0-10V
GND
J17-8
Het A-BMS verbindt het 13,5 VDC-uitgangssignaal via een
sluitcontact (NO) (3) van klem J17-4 met klem J17-5 (AI#1).
De ventilatie-unit wordt vervolgens gestart en gestopt zoals
is geprogrammeerd in het A-BMS.
De luchthoeveelheid (4) en inlaattemperatuur (5) worden
met behulp van een potentiaalvrij signaal van 0 tot 10 Volt
op klem J17-7 (AI#2), J17-11 (AI#3) en GND op klem J17-8
van het A-BMS (4, 5) geregeld.
11
1
1
3
4
5