6.11 Continuïteitstest
Waarschuwing: Voer geen continuïteitstesten uit voordat de stroom naar
condensatoren andere apparaten die tijdens een meting worden getest, is afgesloten.
Dit kan leiden tot persoonlijk letsel.
1. Raadpleeg Afb. 6-4. Stel de functieschakelaar in op stand continuïteit.
2. Druk kort op toets MODUS om continuïteit te selecteren, indien nodig
3. Steek de zwarte geleidedraad van de meetsonde in de negatieve COM-terminal
en de rode geleidedraad van de meetsonde in de positieve -terminal.
4. Plaats de punten van de meetsonde op het circuit of onderdeel dat wordt getest.
Als de weerstand < 30 Ω bedraagt, piept de meter
Als de weerstand > 480 Ω bedraagt, piept de meter niet
Bij een weerstand van > 30 Ω maar < 480 Ω stopt het piepen op een niet
nader aangegeven punt
6.12 Diodetest
Waarschuwing: Voer geen diodetesten uit voordat de stroom naar de diode of andere
apparaten die tijdens een meting worden getest, is afgesloten. Dit kan leiden tot
persoonlijk letsel.
1. Stel de functieschakelaar in op stand voor diode. Druk kort op toets MODUS om
de functie diodetest
2. Steek de zwarte geleidedraad van de meetsonde in de negatieve COM-terminal
en de rode geleidedraad van
de meetsonde in de positieve
terminal.
3. Plaats de punten van de
meetsonde in één polariteit
(richting) en daarna in de
tegenovergestelde polariteit
op de diode of
halfgeleiderovergang die
wordt gemeten, zoals
getoond in Afb. 6-5.
4. Als de waarde tussen 0,400
en 0,800 V ligt in één richting
en OL (overbelasting) in de
tegenovergestelde richting, is
het onderdeel in orde. Als de
meting in beide richtingen 0
V is (kortgesloten) of OL in
beide richtingen (open), is
het onderdeel niet in orde.
Afb. 6-5 Diodetest
GEBRUIKERSHANDLEIDING FLIR DM166
te selecteren, indien nodig.
18
Identificatie document: DM166-nl-NL_AA
.