5.8 Duwen van de scooter
De scooter kan door middel van duwen worden
voortbewogen. Hiertoe moeten de motoren via een
vrijloophendel ontkoppeld zijn. Deze functie is ontwikkeld voor
begeleiders van scootergebruikers en functioneert tevens als
noodhendel voor vrijloop.
De vrijloophendel kent 2 posities:
RIJDEN (A - Fig. 5.8)
Alle bewegingen, inclusief het remmen, worden
uitsluitend beheerst en bestuurd door het elektronische
besturingssysteem.
VRIJLOOP (B - fig. 5.8)
De beweging komt handmatig tot stand. Er kan ook beweging
ontstaan door toedoen van de zwaartekracht (putten,
stoepranden, heuvels, hellingen, etc. Duw voor Rijden de
hendel omhoog en voor Vrijloop de hendel omlaag
GEVAAR!
• De vrijloophendel mag uitsluitend door de begeleider
worden bediend en nooit door de gebruiker.
• Een gebruiker mag nooit zonder toezicht worden
achtergelaten als de scooter in de stand 'Duwen' staat. (B -
fig. 5.8).
• Zet de hendel nooit op een helling in de positie 'Duwen'.
Als de vrijloophendel is ingesteld op 'Duwen', is de
automatische parkeerrem gedeactiveerd. Hierdoor kan de
scooter van een helling afrijden.
• De automatische parkeerrem functioneert alleen als de
hendel in de positie 'Rijden' staat.
• Wanneer de scooter niet meer wordt geduwd, moet de
vrijloophendel direct in de positie 'Rijden' worden gezet.
• Om het scooter handmatig voort te duwen, moet de
motorrem worden ontkoppeld.
• De motorrem mag uitsluitend worden geactiveerd
of gedeactiveerd als de stroom naar de scooter is
uitgeschakeld.
• Verzeker u ervan dat u de scooter volledig onder controle
hebt wanneer u de motorrem ontkoppelt. Wanneer u dit
doet, kan de scooter niet remmen.
• Verzeker u ervan dat de scooter op een vlakke ondergrond
staat voordat u de motorrem ontkoppelt.
• Duw de scooter uitsluitend via het stuurwiel en de
rugleuning. Deze bieden u veilige punten om de achterkant
van de scooter vast te houden en een val of achterwaartse
kanteling te voorkomen.
• Controleer of de grepen van de duwhandvatten niet draaien
of van de buizen afglijden.
A
22
Fig. 5.8
B
5.9 Gebruik in de buurt van water
Wees extra voorzichtig wanneer u met uw scootmobiel in de
buurt van open water rijdt. Paden langs kanalen, stranden,
kades, en rivieroevers kunnen gevaarlijk zijn.
GEVAAR!
• Rij nooit van een helling af die naar open water leidt.
• Houd waar mogelijk, altijd minimaal een afstand van enkele
meters tussen de scootmobiel en de waterkant.
• Wees bedacht op verborgen obstakels, zoals boomwortels,
putdeksels, of aanlegringen. U kunt de macht over het stuur
verliezen als u dit soort obstakels onverwachts raakt.
• Gebruik van een lage-snelheidinstelling.
• Rij nooit achterwaarts richting open water.
• Rij nooit op of af steile hellingen die zich in de buurt van
open water bevinden.
• Geef voetgangers voorrang op voetpaden en paden langs
kanalen.
• Gebruik de claxon, zodat anderen weten dat u er bent.
• Probeer nooit om voetgangers heen te manoeuvreren als u
hierdoor te dicht in de buurt van de waterkant komt.
• Vermijd diep zand, gravel, modder en hellingen met nat gras.
• Wees extra voorzichtig op winderige dagen; loszittende
kleding of dekens kunnen plotseling opwaaien. Hierdoor kan
de besturing worden geblokkeerd of uw zicht belemmeren.
• Kom niet in de buurt van open water tijdens een storm.
• Wanneer u stil staat, draai de motor van de scootmobiel dan
uit via de sleutel.
• Leef altijd plaatselijke verordeningen en overige wet- en
regelgeving na.
OPGELET!
• Maak uw scootmobiel altijd grondig schoon als u door
modder, zand, zout en dergelijke bent gereden.
• Gebruik geen hogedrukspuit, (zie hoofdstuk 9.6).
Nederlands | Rev. E | Elite2 Mini XS Plus